Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat en hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun) verwijzen naar iets wat eerder (of later) genoemd wordt. Er zijn een paar lastige gevallen:
Slide 4 - Slide
Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.
Slide 5 - Slide
– Als Aimee en Yamilla weer te laat komen, zal ik niet meer op (vz)hen wachten.
– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf de docente hun(mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen(lv) naar voren.
Slide 6 - Slide
Dat of wat?
Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin.
Slide 7 - Slide
Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:
- de woorden dat en datgene: Dat wat je nu doet, is volgens mij gevaarlijk.
- de woorden alles, iets, niets, het enige: Het enigewat Brentley doet, is voetballen.
Slide 8 - Slide
Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:
- een overtreffende trap met het, zonder zelfstandig naamwoord (het beste, het fijnste enzovoort):
Een hardloopcursus volgen is wel het allerlaatstewat ik ga doen.
- een hele zin: Ian won het schaaktoernooi, wat mij verbaasde.
Maar: Ian won het schaaktoernooi. Dat verbaasde mij.
Of: Ian won het schaaktoernooi en dat verbaasde mij.
Slide 9 - Slide
Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?
Je gebruikt daar/waar+voorzetsel (daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen.
Slide 10 - Slide
– Het filmfestivalwaarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.
Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.
– De vriendinmet wie ik tennis, is helaas geblesseerd.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
De sportschool geeft gratis een proefles kickboksen aan .... die dat willen.
A
hen
B
hun
Slide 13 - Quiz
Zodra de muzikanten het slotakkoord speelden, gaf het publiek .... een daverend applaus.
A
hen
B
hun
Slide 14 - Quiz
Helaas gaan de buren verhuizen, maar we zullen ..... zeker niet vergeten.
A
hen
B
hun
Slide 15 - Quiz
Toen de dakloze .... een daklozenkrant wilde overhandigen, liepen de voorbijgangers gewoon door.
A
hen
B
hun
Slide 16 - Quiz
Wat is het allerleukste dat / wat jij hebt gedaan tijdens je vakantie op Corsica?
A
dat
B
wat
Slide 17 - Quiz
Ergeren jullie je ook zo aan het autoalarm dat / wat steeds afgaat?
A
dat
B
wat
Slide 18 - Quiz
In deze brochure vind je alles dat / wat je moet weten over wadlopen.
A
dat
B
wat
Slide 19 - Quiz
De vulkaan begon te grommen, dat / wat leidde tot paniek bij de dorpsbewoners.