This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Goedemorgen!
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Lesdoelen
Herhalen theorie Lezen met quizvragen tussendoor
Zelf aan de slag
Check lesdoelen gehaald?
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Je weet precies welke theorie je voor de toets moet kennen
Je weet waar je nog mee moet oefenen voor de toets
Slide 3 - Slide
Alle theorie LEZEN klas 1
Slide 4 - Slide
Datgene waar de tekst over gaat in één of een paar woorden.
Onderwerp van de tekst
Slide 5 - Slide
Je bekijkt:
de titel, de tussenkopjes, illustraties, anders gedrukte woorden en je leest de eerste alinea
Oriënterend lezen -> hiermee vind je het onderwerp
Slide 6 - Slide
Wie heeft het artikel geschreven? Waar is het artikel geplaatst? Wanneer is het artikel geschreven? -> Vraag je af: Is het actueel?
De bron
Slide 7 - Slide
Inleiding
Middenstuk (kern)
Slot
Indeling tekst
Slide 8 - Slide
Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
Je kunt nu de deelonderwerpen bepalen.
Globaal lezen
Slide 9 - Slide
Soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea. Soms gaan meer alinea's over hetzelfde deelonderwerp. Vaak zet de schrijver dan een tussenkopje boven die alinea's.
Tussenkopjes
Slide 10 - Slide
In het middenstuk worden de verschillende kanten (aspecten, delen, kanten) van het onderwerp uitgewerkt.
onderwerp van een tekst: honden
deelonderwerpen: verzorging
voordelen
geschikt voor gezinnen
Deelonderwerpen
Slide 11 - Slide
Wat is het deelonderwerp alinea 2?
Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
A
artiestennaam
B
bedriegers
C
onveilig
D
praktisch
Slide 12 - Quiz
Wat is het deelonderwerp van alinea 4?
A
hordes bewonderaars
B
artiestennaam
C
praktisch
D
onveilig
Slide 13 - Quiz
In de inleiding wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat. Vaak gebeurt dat met:
- een voorbeeld, een (grappig) verhaaltje (anekdote) of
een bijzondere situatie, iets uit de actualiteit.
Daarmee wordt de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst.
LET OP: ontbreekt vaak bij informatieve teksten
Inleiding
Slide 14 - Slide
een conclusie
een korte samenvatting
er wordt naar de toekomst gekeken
er wordt aangesloten bij de inleiding, zodat het verhaal mooi ‘rond’ is. LET OP: Ontbreekt vaak bij nieuwsberichten en informatieve teksten
Slot
Slide 15 - Slide
Hoofdgedachte: is één volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot.
Soms moet je die zelf formuleren.
Hoofdgedachte
Slide 16 - Slide
Om de hoofdgedachte van de tekst te bepalen, moet je de tekst precies lezen.
Je leest de tekst van het begin tot het eind heel nauwkeurig.
Precies lezen
Slide 17 - Slide
Lees deze inleiding en beantwoord op de volgende pagina een vraag over de manier waarop het onderwerp wordt geïntroduceerd:
Slide 18 - Slide
Op welke manier introduceert de schrijver het onderwerp bij tekst: Gamen slecht voor jongeren? Echt niet!
A
Voorbeeld
B
Anekdote (verhaaltje)
C
Bijzondere situatie schetsen
Slide 19 - Quiz
Hoe noem je het als de tekst over gamen zo wordt afgesloten?: Dus gamen is helemaal niet zo slecht voor je.
A
Conclusie
B
Belangrijkste uit de tekst herhalen (samenvatting)
C
Naar de toekomst kijken
Slide 20 - Quiz
Hoe noem je het als de tekst over gamen zo zou eindigen?: Hopelijk blijven wetenschappers de gamers volgen, zodat er meer duidelijk wordt over het verband tussen gamen en gezondheid.
A
Conclusie
B
Belangrijkste uit de tekst herhalen (samenvatting)
C
Naar de toekomst kijken
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Chronologisch verband
De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde verteld
We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein
Slide 23 - Slide
Tegenstellend verband
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.
Signaalwoorden
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.
Slide 24 - Slide
Opsommend verband
Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.
Signaalwoorden
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In deeerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.
Slide 25 - Slide
Toelichtend verband
Iemand doet een uitspraak en legt die uit of licht die toe. Vaak gebruikt hij bij de uitleg of de toelichting een voorbeeld.
Signaalwoorden
dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting, neem nou, denk aan, zoals.
Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen. Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar veel cd’s voor lage prijzen worden aangeboden.
Slide 26 - Slide
Bij welke tekstverband hoort het signaalwoord 'maar'?
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
tegenstellend verband
D
chronologisch verband
Slide 27 - Quiz
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'zoals'?
A
chronologisch verband
B
toelichtend verband
C
opsommend verband
D
tegenstellend verband
Slide 28 - Quiz
Welk tekstverband zie je in deze zin: Eerst ga ik de vaat doen, daarna lekker Netflixen.
A
chronologisch verband
B
toelichtend verband
C
opsommend verband
D
tegenstellend verband
Slide 29 - Quiz
Welk tekstverband zie je in deze zin: Ten eerste moet je goed leren, ook moet je blijven herhalen en je moet veel oefenen om klaar te zijn voor de toets.
A
chronologisch verband
B
toelichtend verband
C
opsommend verband
D
tegenstellend verband
Slide 30 - Quiz
Tekstdoelen
Slide 31 - Slide
Tekstdoelen
Informeren
De schrijver wil dat je iets te weten komt
studieboek, nieuwsbericht, instructie
overtuigen
De schrijver wil dat je zijn mening overneemt
betoog, column (soms), ingezonden brief
amuseren
De schrijver wil je vermaken
strip, rap, lied, column (soms)
activeren
De schrijver wil dat je iets doet of juist laat
uitnodiging, reclame, advertentie
Slide 32 - Slide
Welk doel heeft de schrijver van jouw studieboek Nieuw Nederlands?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 33 - Quiz
Welk doel heeft de schrijver met een uitnodiging voor een feest?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 34 - Quiz
Welk doel heeft de schrijver met een Avengers-strip?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 35 - Quiz
Welk doel heeft de schrijver met een Ingezonden brief?