Les 6- Oefentoets Capitulo 5 Derde klas

1 / 27

Slide 1: Slide

SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Las reglas:

Respeto:

Als iemand praat is de rest stil

Ik steek me vinger op als ik iets wil zeggen

We maken elkaar niet belachelijk

Slide 3 - Slide

Hoy es jueves, 10 de abril

Slide 4 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?

Herhaling: Verbos reflexivos

Herhaling: Werkwoorden die eindigen op -ecer, -ocer en -ucer.

Vergelijkingen in Spaans doen

Slide 5 - Slide

¿Cuáles son las metas de hoy?

Aan het einde van de les:

weet ik hoe ik de wederkerende werkwoorden in het Spaans vervoegd worden
ik weet hoe ik de werkwoorden die eindigen op -ecer, -ocer en -ucer moet vervoegen
kan ik vergelijken in het Spaans

Slide 6 - Slide

Korte pauze

Regelmatige werkwoorden

in het Spaans

-AR -ER -IR

Slide 7 - Slide

Korte pauze

25 de abril

Slide 8 - Slide

Korte pauze

Slide 9 - Slide

Korte pauze

Persoonlijke voornaamwoorden

Yo = staat alléén yo

Tú = staat alléén tú

él / ella/ usted= staat één naam of één ding

___________________________________________________

Nosotros/as = staat een naam (of meerdere) + yo

Vosotros/as = staat een naam (of meerdere) + tú

ellos = man + man OF vrouw + man

ellas= vrouw + vrouw

ustedes = oudere persoon + oudere persoon

Slide 10 - Slide

Korte pauze

Wederkerende werkwoorden

Verbos reflexivos

-SE

ducharse

comerse

vestirse

Slide 11 - Slide

Korte pauze

ducharse ponerse vestirse

tú

él/ ella usted

nosotros

vosotros

ellos/ellas/ustedes

nos

ducho

duchas

ducha

duchamos

ducháis

duchan

pongo

pones

pone

ponemos

ponéis

ponen

visto

vistes

viste

vestimos

vestís

visten

nos

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

kleiner dan - más pequeño que

strenger dan - más estricto que

groter dan - más grande que

duurder dan - más caro

leuker dan - más divertido

langer dan - más largo que

goedkoper dan - más barato que

minder mooi dan - menos bonito que

minder verlegen dan - menos tímido que

net zo aardig als - tan amable como

even grappig als - tan gracioso como

Slide 15 - Slide

Vertaal de vergrotende of overtreffende trap tussen haakjes in het Spaans.

1. España es muy grande. España es (groter dan) ___________________ Holanda.

2. Pero Holanda es (mooier dan) ___________________ España.

3. En Holanda las cosas son (duurder dan) ___________________ en España.

4. Holanda es (net zo mooi als) __________________ España.

5. Dordrecht es (kleiner dan) ___________________ Utrecht.

6. El profe de biología es (net zo streng als)___________________ el profe de inglés.

7. Mis hermanos son (net zo grappig als) ___________________ mi padre

8. Mi amiga es (minder verlegen dan) ___________________ yo.

Slide 16 - Slide

Vertaal de vergrotende of overtreffende trap tussen haakjes in het Spaans.

1. España es muy grande. España es (groter dan) más grande que Holanda.

2. Pero Holanda es (mooier dan) más bonita que España.

3. En Holanda las cosas son (duurder dan) más caras que en España.

4. Holanda es (net zo mooi als) tan bonita como España.

5. Dordrecht es (kleiner dan) más pequeño que Utrecht.

6. El profe de biología es (net zo streng als) tan estricto/duro como el profe de inglés.

7. Mis hermanos son (net zo grappig als) tan gracioso como mi padre

8. Mi amiga es (minder verlegen dan) menos tímido que yo.

Slide 17 - Slide

¿Qué vamos a hacer?

Wat? Maak opdr. 1 t/m 5 van je libro de ejercicio op blz. 86 (WB)

Hoe? Alleen

Hulp: Je mag je boeken gebruiken

Tijd: 20 minutos

Uitkomst: Ik weet wat ik nog goed moet gaan leren voor de toets

Klaar? Je mag leren voor de toets: Schrijft de Frases clave op

Slide 18 - Slide

Los deberes

Overhoring

Leer hoe je de regelmatige werkwoorden -AR, -ER, -IR moet vervoegen in tegenwoordige tijd

Libro de ejercicio blz. 68 opdr. 22

tekstboek blz. 51 bron G

Slide 19 - Slide

¿Cuál eran las metas de hoy?

Aan het einde van de les:

weet ik hoe ik de wederkerende werkwoorden in het Spaans vervoegd worden
ik weet hoe ik de werkwoorden die eindigen op -ecer, -ocer en -ucer moet vervoegen
kan ik vergelijken in het Spaans

Slide 20 - Slide

¿Preguntas?

Slide 21 - Slide

Sleep het juiste antwoord bij de juiste zin:

Kies uit:

1. __________ libro es rojo.

2. Ella juega con __________ amigos en el parque.

3. __________ película nos gusto mucho.

4. __________ montañas están cubiertas de nieve.

los

las

Slide 22 - Drag question

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
1.Veo __________ mariposa en el jardín.

una

unos

unas

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
2. Compré __________ manzanas en el supermercado.

una

unos

unas

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
3. Necesito __________ bolígrafo para tomar apuntes.

una

unos

unas

Slide 25 - Quiz

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
4. Quiero comprar __________ zapatos nuevos.

una

unos

unas

Slide 26 - Quiz

Quizlet

https://ap.lc/wzBbJ

Slide 27 - Slide

Les 6- Oefentoets Capitulo 5 Derde klas

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Drag question

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

More lessons like this

Les 5- Capitulo 5 Derde klas

Les 5- Capitulo 5 Derde klas

Week 3 P4 4hv 2024/2025

Les 4- Capitulo 5 Derde klas

Hoofdstuk 5

clase 8 - P4 - martes 28 de mayo 2024

Les 4- Capitulo 5 Derde klas

Herhaling periode 3 Spaans V4 (PA 2 H5 en H6)