1km formuleren Formuleren H4 Studyflow F1

Welkom!

Ga direct naar je eigen plek, pak je spullen en ga stil lezen:

  • leesboek
  • lesboek blz. 110
  • schrift antwoorden opdracht 2 t/m 5
  • pen
timer
2:00
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom!

Ga direct naar je eigen plek, pak je spullen en ga stil lezen:

  • leesboek
  • lesboek blz. 110
  • schrift antwoorden opdracht 2 t/m 5
  • pen
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • opening/welkom
  • stil lezen
  • uitleg formuleren 
  • nakijken opdracht 2 t/m 5 AB blz. 40-41
  • Studyflow Formuleren 1.1

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Ik kan verwijswoorden op de juiste manier gebruiken. 

Ik weet wanneer je hen en hun gebruikt. 



Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
deze
die
dit
dat

Slide 4 - Slide

verwijswoorden
Verwijswoorden gebruik je om een tekst afwisselender te maken en omdat het prettiger leest.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Aant. bij Studyflow Formuleren 1
zelfstandig naamwoord      verwijzing                   en
mannelijk, enkelvoud            hij, hem, zijn             deze, die
vrouwelijk, enkelvoud           zij, ze, haar                 deze, die
onzijdig, enkelvoud               het, dit, dat, zijn       het, dit, dat, zijn
meervoud                                  zij, ze, hen, hun         deze, die
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in een woordenboek of woordenlijst. 

Slide 7 - Slide

De ramen staan nog open. Wil jij hem/ze even dichtdoen?
A
hem
B
ze

Slide 8 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Ons tweede team doet het beter. Dat / Die staat nu tweede.
A
dat
B
die

Slide 10 - Quiz

Max is onze nieuwe mentor. Ik geloof dat ... wel aardig is.
A
hij
B
zij
C
ze
D
hem

Slide 11 - Quiz

Oorlogswinter is een spannend boek. ... is ook verfilmd.
A
hij
B
het
C
zij
D
haar

Slide 12 - Quiz

Dit was ons hotel in Barcelona. ... had vijf verdiepingen.
A
hij
B
zij
C
het
D
hem

Slide 13 - Quiz

Ik heb die film al gezien en ik vond haar/hem erg goed.
A
hem
B
haar

Slide 14 - Quiz

De boer riep naar de koe dat ... sneller moest lopen.
A
hij
B
zij

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Aantekening hen/hun
Je gebruikt het woord hen als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:

We nodigen hen uit om te komen eten.
Ik geef aan hen morgen een cadeau.
Dit is iets tussen hen.
LV= Wat of wie + GEZ + OW?


Bij hen kan je het woord 'aan' ervoor zetten. 

Bijvoorbeeld: zij geven aan hen morgen het cadeau. 

Slide 17 - Slide

Aantekening hen/hun
Je gebruikt het woord ‘hun’ als meewerkend voorwerp:
Ik geef hun morgen een cadeau.
MVW: Aan wie / voor wie + gez + OW + LV?
Je gebruikt hun ook als bezittelijk voornaamwoord
Hun jassen - die jassen zijn van hen
Hun kippen - die kippen zijn van hen
Hun wordt niet geaccepteerd als lijdendvoorwerp

Slide 18 - Slide

Ik geef ____ een cadeau
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quiz

Vul in: Heb jij ... vandaag nog gezien?
A
hun
B
hen
C
aan hun
D
aan hen

Slide 20 - Quiz

Hun of hen?
Ik zag .... gisteren nog hand in hand lopen.
A
hen
B
hun

Slide 21 - Quiz

Hen of hun?

Hij geeft ..... altijd de schuld.
A
hun
B
hen

Slide 22 - Quiz

Hun of hen?
Ik stel de vraag aan ...... .
A
hun
B
hen

Slide 23 - Quiz

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 24 - Quiz

Zelfstandig werken
Nakijken opdracht 2 t/m 5 blz. 110-11 AB blz. 40 
Maak Formuleren 1.1 (Studyflow) 

Ga direct aan de slag en blijf aan het werk.
Klaar? 
Stil lezen: boek of site  www.sevendays.nl




















































Ik ga direct aan het werk en  blijf aan
het werk.


Als ik een vraag heb, stel ik
die FLUISTEREND aan mijn
docent
.







timer
20:00

Slide 25 - Slide

Huiswerk


wo SO lezen H5


do maken opdracht 2 t/m 5

leren: theorie blz. 110 + aantekening


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide