_3_ De lucht geeft de trilling van de trommel naar alle kanten door.
_1_ Het trillende vel van de trommel zorgt voor geluid.
_5_ In je oor zit een trommelvlies.
_2_ De lucht rond de trommel trilt mee.
_7_ Je hoort het geluid.
_4_ De trillingen van de lucht komen bij je oor.
9
10
a Het balletje beweegt.
b Als je op het vel van de rechter tamboerijn slaat, gaat het vel trillen. De trilling wordt
via de lucht doorgegeven aan de linker tamboerijn met het balletje. Het vel gaat trillen en laat het balletje bewegen.
c rechter
d trommelvlies
e lucht
11
13
A versterkt het geluid
14
a Een snaarinstrument met hoge tonen heeft een kleine klankkast.
Voorbeeld viool.
b Een snaarinstrument met lage tonen heeft een grote klankkast.