Woordenschat

Doel van de les
Je  leert hoe je nieuwe woorden leert.
Je leert nieuwe woorden gebruiken.
Je herhaalt woorden die je al kent.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel van de les
Je  leert hoe je nieuwe woorden leert.
Je leert nieuwe woorden gebruiken.
Je herhaalt woorden die je al kent.

Slide 1 - Slide

In deze les gaat het om woorden.

Als je niet weet wat een woord betekent kun je :
- het woord opzoeken (in een woordenboek of Wikipedia of google)
- vertalen
- vragen aan iemand
 

Slide 2 - Slide

Staat het woord in een tekst?

Als je niet weet wat een woord betekent kun je :
- een stukje verder of terug lezen.
Misschien staat het woord uitgelegd
- kijken naar een foto of afbeelding
 

Slide 3 - Slide

Woorden leren
In jouw hoofd zijn al veel dingen. Bijvoorbeeld woorden in jouw taal en dingen die in jouw leven gebeurd zijn.
Als jij een nieuw woord leert, dan moet je dat woord vastmaken aan de dingen die je al weet.
Zo kun je het woord beter en sneller onthouden en weet je beter hoe je het kunt gebruiken.

Slide 4 - Slide

Woorden leren
1. Mindmap/woordspin maken (met tekeningen)
2. Zinnen maken
3. Verhaaltje maken
4. Uitbeelden of het woord aan een herinnering vastmaken
5. Hoe lang moet je leren?
Je moet een nieuw woord regelmatig herhalen 
( minimaal 7 keer)

Slide 5 - Slide

Woorden leren
Maak een woordenschrift.
Schrijf moeilijke of nieuwe woorden die je niet kent in het schrift
Je kunt er ook een zin bij schrijven.
Schrijf woorden op die je op school en buiten school leert.
Werk/lees elke dag een paar minuten in je woordenschrift.

Slide 6 - Slide

mindmap/woordweb
Je denkt aan één woord en schrijft zoveel mogelijk woorden op die daarbij horen. 
Je maakt dan een soort kaart of spinnenweb van woorden die bij elkaar horen.

Slide 7 - Slide

voorbeeld van een woordweb

Slide 8 - Slide

voorbeeld van een mindmap

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Mind map

woordweb wedstrijd
Kijk naar het woord.
Typ (of schrijf) in twee minuten zoveel mogelijk woorden die bij dit onderwerp horen.
Wie heeft na 2 minuten de meeste goede woorden?
Dit doen we 3 keer.

Slide 11 - Slide

gezondheid

Slide 12 - Mind map

Nederland

Slide 13 - Mind map

werk

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Video

Met welke woorden omschrijf je dit korte filmpje?

Slide 16 - Open question

Zinnen maken
Gebruik het woord in een zin. Hierdoor krijgt het woord een grotere betekenis en kun je het in een situatie in je hoofd plaatsen.



De kat zit in de boom.
De kat

Slide 17 - Slide

Verhaal maken
Zinnen maken is goed om woorden te leren. Als je meer woorden hebt die bij elkaar passen, dan kun je een verhaal maken.
De kat - de boom - de brandweer - redden

De kat zit in de boom. Hij kan niet uit de boom. De brandweer komt om hem te redden.

Slide 18 - Slide

schrijf nu zelf een kort verhaal 
- verzin een onderwerp of kies iets uit je boek
- maak een woordweb 
- schrijf minimaal 3 en maximaal 6 zinnen
- gebruik minimaal 3 en maximaal 6 woorden uit je woordweb

 

Slide 19 - Slide

Klaar met je verhaaltje?
Werk in tweetallen
Lees het verhaal voor aan elkaar.
Luister goed en geef elkaar feedback. (tips en tops)
Is het verhaaltje duidelijk? Passen de zinnen goed bij elkaar?
Zijn de woorden goed gebruikt?

Slide 20 - Slide

rollenspel
Werk in groepjes van 3 (of 4 als dat nodig is)
Kies 3 onderwerpen:  (groep van 4 kiest 4 onderwerpen)
- boodschappen doen
- een afspraak maken
- klachten bespreken
- advies vragen
- een feest organiseren

Slide 21 - Slide

rollenspel
-Je krijgt een blad met woorden/zinnen die je kunt gebruiken.
Zoek de betekenis van de woorden op als je ze niet kent.
-Twee mensen gaan spreken. Voer een gesprek van een paar minuten.  Gebruik  woorden/zinnen en bedenk zelf ook iets.
-Eén luistert en geeft feedback. Je krijgt een blad waar je op kunt letten en een formulier om in te vullen.
- Spreek duidelijk af wie cursist A, B, C of D is.


Slide 22 - Slide

rollenspel
Klaar?
Bespreek de feedback.
Kies een nieuw onderwerp en wissel van rol. 
Kijk naar het schema om te zien wie spreekt en wie feedback geeft.

Slide 23 - Slide

rollenspel
ronde 1:   A + B gesprek  C feedback   ( groep van 3)
A + B gesprek    C + D feedback  (groep van 4)
ronde 2:  B + C gesprek   A feedback (groep van 3)
B + C gesprek  A + D feedback   (groep van 4)
ronde 3: A + C gesprek B feedback (groep van 3)
C + D gesprek  A + B feedback (groep van 4)
ronde 4: A + D gesprek  B + C feedback (groep van 4)


Slide 24 - Slide

woorden raden
1. Je draagt het in de winter om je handen warm te houden.
2. Het is een vervoermiddel. Het gaat onder de grond.
3. Het is klein en rond. Je kunt ermee betalen.
4. Je eet het meestal in de zomer en het smelt in de zon.
5. Het is een plek waar je boeken kunt lenen.

Slide 25 - Slide

woorden raden
1. Je draagt het in de winter om je handen warm te houden.
handschoenen
2. Het is een vervoermiddel. Het gaat onder de grond.  de metro
3. Het is klein en rond. Je kunt ermee betalen.  een munt
4. Je eet het meestal in de zomer en het smelt in de zon. ijs
5. Het is een plek waar je boeken kunt lenen.
de bibliotheek

Slide 26 - Slide

woorden raden
Nu mag jij!

Werk in tweetallen of in een groepje. 
Kies een woord uit je boek.
Leg uit wat het woord is, maar je mag het woord niet zeggen!
De ander moet raden welk woord het is
Doe dit om de beurt. 


Slide 27 - Slide

associëren
Waar denk je aan bij het woord "bal"?
Noem zo snel mogelijk een woord, bijvoorbeeld "sport".
De volgende zegt een woord  waar hij/zij aan denkt bij "sport".
Bijvoorbeeld "zwemmen". 
De volgende zegt bijvoorbeeld "water".
Zo gaan we de hele groep rond. 
Met welk woord begin en eindig je? Hebben de woorden iets met elkaar te maken? Of juist niet? Kun je 1 zin bedenken met deze 2 woorden erin?

Slide 28 - Slide

Ik heb woorden herhaald.
ja, best veel
ja, een paar woorden
nee

Slide 29 - Poll

Ik heb nieuwe woorden geleerd.
ja, best veel
ja, een paar
nee

Slide 30 - Poll

Ik weet hoe ik moeilijke / nieuwe woorden kan leren/ oefenen.
ja, geen probleem
nee, ik weet het niet
een beetje

Slide 31 - Poll

Hoe vaak wil je woorden oefenen?
Ik wil meer oefenen in de les
Ik wil minder oefenen in de les
Ik wil hetzelfde blijven oefenen als nu.

Slide 32 - Poll

Ik vond de les:
makkelijk
moeilijk
leerzaam
saai
belangrijk
leuk
niet zo goed

Slide 33 - Poll