Assisteren in de gezondheidszorg blok 4 deel 1

Assisteren in de gezondheidszorg blok 4 deel 1
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Assisteren in de gezondheidszorg blok 4 deel 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn kinderziektes?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Waarom noemt men het kinderziektes?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Welke kinderziektes heb je?
  • Waterpokken 
  • Rodehond 
  • Mazelen
  • Kinkhoest
  • Roodvonk 
  • Krentenbaard
  • Hersenvliesontsteking 
  • Bof
  • 5e ziekte /6e ziekte
  • Pfeiffer (vaak bij jongeren tot 25 jaar)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Noem minimaal 5 kinderziektes (er zijn er 14)

Slide 6 - Open question

  1. Bof, 
  2. difterie, 
  3. hersenvliesontsteking, 
  4. mazelen, 
  5. kinkhoest, 
  6. krentenbaard, 
  7. polio, 
  8. pseudokroep, 
  9. rode hond, 
  10. roodvonk, 
  11. rotavirus, 
  12. vrijfdeziekte, 
  13. waterpokken, 
  14. zesde ziekte. 
Wel een vaccinatie
Geen vaccinatie
Bof
Mazelen
Rode hond
Tetanus
Polio
Difterie
Kinkhoest
Krentenbaard
Waterpokken
Pfeiffer
Meningokokken C 
(hersenvliesontsteking)
Baarmoederhalskanker
Hepatitis B (geelzucht)
5e ziekte
6e ziekte
Toxoplasmose

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Immuun/ immuniteit = onvatbaarheid voor een ziekte

Actief = zelf antistoffen maken

 Natuurlijke immuniteit
ziekte zelf doormaken, waardoor je antistoffen gaat maken
Serum = inenting met een antistof

Passief= antistoffen worden ingespoten
Kunstmatige immuniteit = vaccinatie (inenting) waardoor je antistoffen gaat maken

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

natuurlijke immuniteit
kunstmatige immuniteit

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Verschillende vormen van immuniteit
  • Natuurlijke immuniteit.
  • Zelf antistoffen maken, tijdje ziek.

  • Kunstmatige immuniteit.
  • inenting met dode/ verzwakte ziekteverwekkers (=vaccinatie). Het lichaam reageert hierop door antistoffen te maken.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

antiserum
vaccin
Natuurlijke actieve immuniteit
Kunstmatige actieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Welke 3 infectieziektes leveren gevaar voor moeder en kind op tijdens de zwangerschap?
A
Waterpokken, Rubella, Rode Hond
B
Waterpokken, Rode hond, Toxoplasmose
C
Roodvonk, Diabetes, Krentenbaard
D
Roodvonk, Toxoplasmose, Rode Hond

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Welke ziektes en kwalen komen veel bij oudere mensen voor?

Slide 13 - Mind map

This item has no instructions

Dementie
Osteoporose
Artrose
Parkinson
Ziekte van Alzheimer
Botontkalking: 

Wanneer het lichaam hormonen niet meer (of veel minder) aanmaakt,
worden de botten zwak en breekbaar. Bij vrouwen begint het snel na de overgang.
 


Slijtage van de gewrichten

Door
ouderdom worden de laagjes kraakbeen dunner waardoor de
botten over elkaar heen schuren (pijnlijk)
Ziekte in de hersenen, waardoor geheugenproblemen
ontstaan, maar ook het karakter en het gedrag van de oudere kunnen
veranderen.
Ziekte waardoor de hersenen het lichaam niet meer goed kunnen aansturen. Vaak gepaard met tremors ( trillen) van lichaam)
Tandvleesontsteking waarbij er schade is van het kaakbot en het weefsel rondom de tand.

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Hart- en vaatziekten
Hartinfarct/ Hartstilstand


Herseninfarct (=beroerte) ook wel CVA genoemd 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat is een hartinfarct?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Slide 17 - Video

This item has no instructions

hartinfarct... 
1
2
3

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Hartinfarct

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat gebeurt er bij een hartinfarct?
A
Het hart stopt zonder reden met kloppen.
B
Een deel van het hart krijgt geen zuurstof en voedingstoffen meer.
C
Het hart klopt sneller dan normaal.
D
Het hart krijgt geen bloed meer toegevoerd.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Een hartinfarct
A
krijgt een deel van de hartspier geen zuurstof meer
B
is een langdurige verstoring van het normale hartritme
C
is de snelheid waarmee het hart samentrekt
D
is wanneer de druk tegen de wanden van de bloedvaten te laag is

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er bij een hartinfarct?
A
Een kransader van het hart raakt verstopt
B
Een kransslagader van het hart raakt verstopt
C
De bloeddruk wordt te hoog
D
De bloeddruk daalt te snel

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan je een hartinfarct voorkomen?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wat zijn de oorzaken van een hartinfarct
A
Overgewicht, hoge bloeddruk, teveel sporten
B
Overgewicht, roken, diabetes
C
Elipesie, overgewicht,

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Slide 26 - Video

This item has no instructions