wk 46 Werkwoordspelling oefenen

Grammatica blok 1
- je kan de persoonsvorm vinden
- je kan de persoonsvorm spellen
- je kent de spelling van de pv in de o.t.t. en o.v.t.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Grammatica blok 1
- je kan de persoonsvorm vinden
- je kan de persoonsvorm spellen
- je kent de spelling van de pv in de o.t.t. en o.v.t.

Slide 1 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is WW.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt:
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 2 - Slide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 3 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rood
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 4 - Drag question

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 5 - Drag question

Op welke twee manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 6 - Open question

Verander de zin van tijd.
Vanochtend ging ik op tijd naar school.

Slide 7 - Open question

Doe de vraagproef.
De minister bedankte zijn collega met een handdruk.

Slide 8 - Open question

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm
Een werkwoord.
Er is altijd één persoonsvorm!

Slide 10 - Slide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 11 - Slide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 12 - Slide

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 13 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De loempia's vliegen door de lucht.

Slide 14 - Open question

Welkom
  • Leg klaar:
  • Boek Nieuw Nederlands
  • Laptop  dicht op tafel



Slide 15 - Slide

Planning

  • week 46            Werkwoordspelling Oefenen
  • week 47            Toets werkwoordspelling

Slide 16 - Slide

Doelen
  • je kan de persoonsvormen (PV) in de o.t.t en o.v.t juist spellen
  • je kan de zwakke en sterke werkwoorden
  • je kent de stappen in het werkwoordschema
  • je kan zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd juist vervoegen


Slide 17 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
'Er worden zeventien katten gevoerd.'
Tekst

Slide 18 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
'Tien dagen per jaar is het feest in Hengelo.'

Slide 19 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
'Met hoeveel mensen mogen we tegenwoordig nog feest vieren?'

Slide 20 - Open question

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 21 - Slide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om de persoonsvorm goed te schrijven.

Slide 22 - Slide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Dit kan aan de hand van het werkwoord 'lopen'.


Slide 23 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 24 - Drag question

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Slide 25 - Quiz

zingen
doen
managen
lopen
sterk werkwoord
zwak werkwoord

Slide 26 - Drag question

Wat is een sterk werkwoord?
A
schilderen
B
roepen

Slide 27 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
vragen
B
darten

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

Persoonsvorm verleden tijd
• Sterke en zwakke werkwoorden.
• Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen.
• Zwakke werkwoorden: ex-kofschip.

Slide 30 - Slide

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

Vannacht (dromen) hij over zijn vakantie.

Slide 31 - Open question

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste
A
sterk
B
zwak

Slide 32 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 33 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte
A
sterk
B
zwak

Slide 34 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

ik sliep
A
zwak
B
sterk

Slide 35 - Quiz

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
slapen - vinden - geven
B
gokken - pakken - rennen

Slide 36 - Quiz

Aan het werk ..... Huiswerk
  • Digitale methode  Cursus 7 (Werkwoord)Spelling
  • par.12 Onregelmatige werkwoorden
  • par.13 Mixopdrachten
  • VORIGE WEEK:
  • paragraaf 8 en 9: pv in o.t.t. en sterke en zwakke werkwoorden
  • paragraaf 10: pv zwakke werkwoorden in o.v.t.
  • Maak alle opdrachten die voor jou klaar worden gezet!
  • Wanneer je score beneden de 80% is, laat dan de opdracht weer open zetten en verbeter jezelf nog eens!

Slide 37 - Slide

Huiswerk voor di 12 sept
Maken opdr, 9 t/m 14

Leren: wat is het hele werkwoord?

Slide 38 - Slide