Les 5 Taaltoets

Les 5 Taaltoets
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 5 Taaltoets

Slide 1 - Slide

Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes in je schrift. 
1. ……. [Antwoorden] je zus zelf even of ze komt?
2. Hij …..[choqueren] zijn familie met de mededeling dat hij gaat emigreren.
3. Mieke …..[geloven] alles wat je zegt.
4. De atleet …..[sporten] gisteren tot laat.
5. De reiziger…..[belanden, v.t.] uiteindelijk in een leuk hotelletje aan de kust.
6. Het ….[branden] gebouw stortte al snel in.
7. Onze burgemeester …..[luiden] de noodklok.
8. Dat is een ….[treffen] vergelijking.










Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Je leert wat een enkelvoudige zin is.
- Je leert wat een samengestelde zin is.
- Je leert wat een nevenschikking is.

Slide 3 - Slide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen: Jongen op de berg (25 min)
- Terugblik (5 min)
- Uitleg grammatica (10 min)
- Zelfstandig werken (20 min)

Slide 4 - Slide

H5
Maken opdracht 6
in je reader.

Slide 5 - Slide

Terugblik
werkwoordspelling

Slide 6 - Slide

Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes in je schrift. 
1. ……. [Antwoorden] je zus zelf even of ze komt?
2. Hij …..[choqueren] zijn familie met de mededeling dat hij gaat emigreren.
3. Mieke …..[geloven] alles wat je zegt.
4. De atleet …..[sporten] gisteren tot laat.
5. De reiziger…..[belanden, v.t.] uiteindelijk in een leuk hotelletje aan de kust.
6. Het ….[branden] gebouw stortte al snel in.
7. Onze burgemeester …..[luiden] de noodklok.
8. Dat is een ….[treffen] vergelijking.










Slide 7 - Slide

Huiswerk
Talent 5.9 opdracht 3, 4 en 7

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Tip: leer goed de theorie van 5.9!

Slide 12 - Slide

Grammatica: 2.7

Slide 13 - Slide

Uitleg hoofd- en bijzinnen

Slide 14 - Slide


Enkelvoudige zin = één persoonsvorm

Samengestelde zin = twee of meer persoonsvormen

Nevenschikking = een zin bestaande uit twee hoofdzinnen

Slide 15 - Slide

Samengestelde zin
– De gemeenteraad heeft besloten dat de kleine dorpsschool wordt opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zal teruglopen.

– De gemeenteraad had besloten dat de kleine dorpsschool werd opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zou teruglopen.

Slide 16 - Slide

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen? 
A ‘We stonden te juichen met z’n allen.
B Het liefst waren we op de stoelen geklommen, maar daar was het uitreikingsgala iets
te deftig voor.’
C Nathalie van Koot van het Wereld Natuur Fonds (WNF) wordt opnieuw blij als ze erover vertelt.
D Het WNF kreeg samen met de Zuid-Afrikaanse Peace Parks Foundation een dikke veertien miljoen euro van de Nationale Postcode Loterij.
E Van Koot: ‘Nu kunnen we neushoorns gaan inspuiten met gif.’
F ‘Pardon’, zei ze, ‘gif’?

timer
2:00

Slide 17 - Slide

Hoofdzin (HZ) en Bijzin (BZ)
Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen geen andere zinsdelen tussen.
De persoonsvorm staat voor in de zin: als eerste of tweede zinsdeel.
Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm kúnnen wel andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld het woordje 'niet').
De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.


Slide 18 - Slide

Is het onderstreepte gedeelte van de volgende zin een hoofdzin of een bijzin?
Zwitserland ligt in het hart van Europa, maar het wijkt in veel opzichten af van andere Europese landen.
A hoofdzin
B bijzin

Slide 19 - Slide

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee of meer samengevoegde hoofdzinnen (HZ+HZ) of (HZ+HZ+HZ);
- een hoofdzin met een of meer bijzinnen erin (BZ+ HZ) of (HZ+BZ;
- een of meer hoofdzinnen met een of meer bijzinnen erin (HZ+BZ+HZ) of (HZ+BZ+BZ) of (BZ+BZ+HZ)

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN WORDEN ZINNEN MET VOEGWOORDEN VASTGEPLAKT AAN ELKAAR

Slide 20 - Slide

Nevenschikkende zin
1. Nevenschikkend voegwoord: verbinden twee woorden, woordgroepen of hoofdzinnen. DUS GELIJKE DELEN!
dus, en, maar, of en want
2. Onderschikkend voegwoord: verbind een hoofdzin en een bijzin. DUS ONGELIJKE DELEN!
zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra. 

Slide 21 - Slide

Aan de slag
Huiswerk = Ga via Magister, Leermiddelen naar Talent online en 2.7 Grammatica zinsdelen en maak: opdracht 3, 4 en 7.

En neem de toetsstof door!

Slide 22 - Slide