Vaste voorzetsels naamval 3 en 4

Stunde 1: F Sprechen
Je kunt vragen stellen en antwoorden geven over vrijetijdsactiviteiten.
Je kunt de Ich- en Ach-Laut en chs uitspreken.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Stunde 1: F Sprechen
Je kunt vragen stellen en antwoorden geven over vrijetijdsactiviteiten.
Je kunt de Ich- en Ach-Laut en chs uitspreken.

Slide 1 - Slide

Stunde 2:Wiederholung Grammatik E
Je kunt het zelfstandig naamwoord in de derde en vierde naamval gebruiken.

Slide 2 - Slide

ach-laut
AUTO

 na a, o, u en au als 
 in lachen.



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Ich-Laut
In alle andere gevallen 
als g in vliegje.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Rechnung
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 7 - Quiz

doch
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 8 - Quiz

doch
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 9 - Quiz

Küche
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 10 - Quiz

Kuchen
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 11 - Quiz

euch
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 12 - Quiz

Rauch
A
Ich-Laut
B
Ach-Laut

Slide 13 - Quiz

Hast du am Wochenende schon was vor?
Wat betekent "was corhaben"?

Slide 14 - Open question

zullen : wollen/ sollen/ werden
je stelt voor SAMEN iets te doen:
Wollen wir ins Kino gehen?

Je stelt voor iets voor IEMAND te doen:
Soll ich dein Auto waschen?

algemeen toekomst gericht:
Wann wird deine Schwester heiraten?

Slide 15 - Slide

____ ich dir helfen?
A
wollen
B
sollen
C
werden

Slide 16 - Quiz

Wann _____ wir uns treffen?
A
wollen
B
sollen
C
werden

Slide 17 - Quiz

Meine Hausaufgaben ____ ich morgen machen. Heute habe ich keine Lust.
A
wollen
B
sollen
C
werden

Slide 18 - Quiz

info planning 
  • volgende week: Leestoets wordt verschoven totdat we de toets op school kunnen afnemen.

  • 15 maart t/m 19 maart:-  toets K4 online en inleveren reclameposter Praxis K4 . (uitleg eerste les van volgende week)



Slide 19 - Slide

Stunde 2:Wiederholung Grammatik E
Je kunt het zelfstandig naamwoord in de derde en vierde naamval gebruiken.

Slide 20 - Slide

De namen van de dagen, de maanden, de jaargetijden en de windrichtingen:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 21 - Quiz

De meeste dingen die eindigen op –e:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 22 - Quiz

Woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ur, -ei, -ik, -ion, -tät:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 23 - Quiz

Woorden die eindigen op –chen en –lein:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 24 - Quiz

Na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, von, seit, zu volgt ____
A
naamval 3
B
naamval 4

Slide 25 - Quiz

Na de voorzetsels durch, für, ohne , um, bis volgt______
A
naamval 3
B
naamval 4

Slide 26 - Quiz

naamval 4
naamval 4 = naamval 1 m.u.v. mannelijk

m
den
einen
v
die
eine
o
das
ein*
mv
die
keine

Slide 27 - Slide

naamval 3
mannelijk en onzijdig hebben dezelfde uitgang
geen verschil in uitgang tussen Der-Gruppe/ ein_Gruppe 

m
dem
einem
v
der
einer
o
dem
einem
mv
den
keinen

Slide 28 - Slide

Was hast du gegen ____ Mädchen (o)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 29 - Quiz

Er fährt mit _____ Bahn (v)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 30 - Quiz

Sie macht sich Sorgen um _____ Sohn.
A
ihren
B
ihre
C
ihres
D
ihr

Slide 31 - Quiz

Seit wann ist er krank?
Seit _______ Woche (e)
A
eine
B
einer
C
einen
D
ein

Slide 32 - Quiz

zinsdeel en naamval
naamval 4: lijdend voorwerp


naamval 3: meewerkend voorwerp

Slide 33 - Slide

Der Lehrer gibt _____Schüler ein Heft.
de

Slide 34 - Open question

Der Lehrer öffnet ____ Fenster.
het

Slide 35 - Open question

huiswerk + rest les
eventuele achterstanden in K4
A-F wegwerken
opdrachten die onvoldoende waren herstellen.

Slide 36 - Slide