What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Thema 1, les 14 - PV, onderwerp en gezegde
Wat is het werkwoord?
Het schaap loopt in de wei.
A
schaap
B
loopt
C
in
D
wei
1 / 44
next
Slide 1:
Quiz
Taal
Basisschool
Groep 6
This lesson contains
44 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat is het werkwoord?
Het schaap loopt in de wei.
A
schaap
B
loopt
C
in
D
wei
Slide 1 - Quiz
Welk werkwoord hoort erbij?
De klok ...
A
tikje
B
tikken
C
tikt
D
tik
Slide 2 - Quiz
Wat is het werkwoord in de zin?
Komen jullie naar huis?
A
jullie
B
huis
C
naar
D
komen
Slide 3 - Quiz
Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm en het onderwerp en het gezegde.
Slide 4 - Slide
De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord
Slide 5 - Quiz
De persoonsvorm (pv) is altijd een vorm van werkwoord.
Cato bakt een brood.
De persoonsvorm (pv) zegt wat er wordt gedaan.
Slide 6 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
'De jongen loopt naar de bus.'
A
De jongen
B
naar
C
loopt
D
de bus
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Nicole kamt zijn haren.
A
Nicole
B
kamt
C
zijn
D
haren
Slide 8 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
De bloemen hebben groene bladeren.
A
De bloemen
B
hebben
C
groene
D
bladeren
Slide 9 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
De meisjes zijn buiten aan het spelen.
A
De meisjes
B
zijn
C
buiten
D
aan het spelen.
Slide 10 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.
Slide 11 - Open question
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Zij was al laat voor haar muziekles.
Slide 12 - Open question
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Snel deed zij de gitaar in de hoes.
Slide 13 - Open question
Het onderwerp
Zara fietst naar school.
pv = fietst
Wie fietst? > Zara
onderwerp (ow) = Zara
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:
Wie of wat + persoonsvorm
Slide 14 - Slide
Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren zachtjes.
Slide 15 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
De roeiboot lekt.
Slide 16 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
Het potlood breekt.
Slide 17 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
Vliegen de piloten?
Slide 18 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
De cello ligt in de koffer.
Slide 19 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?
Slide 20 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin:
Aait oma het konijntje?
Slide 21 - Open question
Welke drie lidwoorden ken jij?
Slide 22 - Open question
Schrijf een zelfstandig naamwoord op!
Slide 23 - Open question
Wat is het zelfstandige naamwoord?
A
verspringen
B
de geit
C
het
Slide 24 - Quiz
Wat is het zelfstandige naamwoord?
A
de appel
B
werken
C
de
Slide 25 - Quiz
Weet jij hoe je het onderstreepte woord noemt?
Het
kind
speelt op het schoolplein.
Slide 26 - Open question
Kun jij een werkwoord opschrijven?
Slide 27 - Open question
Wat is het werkwoord in de zin?
Luuk komt uit school.
A
Luuk
B
komt
C
uit
D
school
Slide 28 - Quiz
Wat is het hele werkwoord van:
Ik las een boek
A
lezen
B
lesen
C
leezen
D
leest
Slide 29 - Quiz
Wat is het gezegde?
Ik loop.
A
Ik
B
loop
Slide 30 - Quiz
Het gezegde
Het gezegde bestaat dus uit
alle werkwoorden
in de zin,
dus ook
de persoonsvorm.
Ik
heb
lekker
gegeten
met mijn moeder.
Slide 31 - Slide
Wat is het gezegde?
Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen
Slide 32 - Quiz
Wat is het gezegde?
Ik wilde vorige week komen lopen.
A
wilde
B
komen lopen
C
wilde komen lopen
D
komen
Slide 33 - Quiz
Wat is het gezegde?
Slide 34 - Open question
Wat is het gezegde?
Slide 35 - Open question
Wat is het gezegde?
Slide 36 - Open question
Wat is het gezegde?
Slide 37 - Open question
Wat is het persoonsvorm?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 38 - Open question
Wat is het onderwerp?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 39 - Open question
Wat is het gezegde?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 40 - Open question
Wat weet je van het gezegde?
Slide 41 - Open question
Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school
Slide 42 - Quiz
Wat is het gezegde in deze zin?
De postbode heeft de post bezorgd.
A
heeft
B
de postbode
C
heeft bezorgd
D
de post
Slide 43 - Quiz
aan het werk
Taal
Les 4
bladzijde 14
alle opgaven
Slide 44 - Slide
More lessons like this
Thema 1, les 5 - PV, onderwerp en gezegde
September 2024
- Lesson with
46 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Thema 1, les 6 - PV, onderwerp en gezegde
September 2024
- Lesson with
19 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Thema 5, week 2 Les 7 - het gezegde
January 2021
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Zinsontleding deel 3, naamwoordelijk gezegde 2Vef
December 2023
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Het werkwoordelijk gezegde B1
February 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
WWG en NWG
February 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Secundair onderwijs