Thema 1, les 6 - PV, onderwerp en gezegde

De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord

Slide 1 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

'De jongen loopt naar de bus.'
A
De jongen
B
naar
C
loopt
D
de bus

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Nicole kamt zijn haren.
A
Nicole
B
kamt
C
zijn
D
haren

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.

Slide 4 - Open question

Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren zachtjes.

Slide 5 - Open question

Het onderwerp

Zara fietst naar school.
pv = fietst
Wie fietst? > Zara

onderwerp (ow) = Zara
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:
Wie of wat + persoonsvorm

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?

Slide 7 - Open question

Wat is het onderwerp in de zin:
Aait oma het konijntje?

Slide 8 - Open question

Gezegde

Slide 9 - Slide

Stappenplan

Slide 10 - Slide

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen

Slide 11 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik wilde vorige week komen lopen.
A
wilde
B
komen lopen
C
wilde komen lopen
D
komen

Slide 12 - Quiz

Het gezegde 

Het gezegde bestaat dus uit alle werkwoorden in de zin,
dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 13 - Slide

Wat is het gezegde?

Slide 14 - Open question

Wat is het gezegde?

Slide 15 - Open question

Wat is het gezegde?

Slide 16 - Open question

Wat is het gezegde?

Slide 17 - Open question

Wat weet je van het gezegde?

Slide 18 - Open question

aan het werk
Taalwerkboek
Les 6


Alle opgaven
Klaar: taalblobs

Slide 19 - Slide