H5 Het weer - Opfrisvragen §1-3

H5 Het weer
Opfrisvragen uit §1 tot en met §3
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H5 Het weer
Opfrisvragen uit §1 tot en met §3

Slide 1 - Slide

Deze thermometer werkt op het uitzetten en krimpen van gekleurde alcohol
A
bimetaalthermometer
B
vloeistofthermometer
C
digitale thermometer

Slide 2 - Quiz

Waaruit bestaat een bimetaalthermometer?
A
uit twee laagjes verschillend metaal
B
uit twee laagjes van hetzelfde metaal
C
uit een stof die bimetaal heet

Slide 3 - Quiz

wat is geen eenheid van temperatuur
A
Kelvin
B
Joule
C
graden Celcius
D
graden Farenheit

Slide 4 - Quiz

Bij een vloeistofthermometer wijst de bovenkant van de vloeistof de temperatuur aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Hoe ijk je een thermometer op precies 0 graden celcius?
A
In het vuur leggen
B
In kokend water leggen
C
In smeltend ijs leggen
D
Onder je oksel houden. (lichaamstemperatuur)

Slide 6 - Quiz

Hoe ijk je een thermometer op precies 100 graden celcius?
A
In het vuur leggen
B
In kokend water leggen
C
In smeltend ijs leggen
D
Onder je oksel houden. (lichaamstemperatuur)

Slide 7 - Quiz

Wat is géén faseovergang
A
verdampen
B
stollen
C
condenseren
D
verbranden

Slide 8 - Quiz

Waterdamp is onzichtbaar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Rijp ontstaat als
A
waterdamp condenseert tot waterdruppels
B
waterdamp direct overgaat in ijskristallen.
C
waterdamp condenseert, en daarna bevriest
D
als sneeuw begint te smelten.

Slide 10 - Quiz

Wolken ontstaan door
A
warme vochtige lucht die opstijgt en daarna afkoelt
B
Warme droge lucht die afkoelt
C
Koude vochtige lucht die neerdaalt
D
koude droge lucht die neerdaalt

Slide 11 - Quiz

Als bij een bepaalde temperatuur de lucht verzadigd is met waterdamp, noemen we dat het ...
A
damppunt
B
dauwpunt
C
vriespunt
D
condenspunt

Slide 12 - Quiz

Bij botsingen tussen ijskristallen en onderkoelde waterdruppels, ontstaat ...
A
Regen
B
Sneeuw
C
Hagel
D
Rijp

Slide 13 - Quiz

Hoe hoger je bent ...
A
hoe lager de luchtdruk
B
hoe hoger de luchtdruk
C
er verandert niets aan de luchtdruk

Slide 14 - Quiz

Luchtdruk is de zwaartekracht van de lucht boven
A
een vierkante meter
B
een kubieke meter
C
een meter

Slide 15 - Quiz

De eenheid van druk is Newton per vierkante meter (N/m2)
of ...
A
Kelvin
B
Pascal
C
Hendrik
D
Newton

Slide 16 - Quiz

De luchtdruk op zeeniveau is gemiddeld
A
1000 hPa
B
1000 Pa
C
1000 Bar
D
1000 hBar

Slide 17 - Quiz

700 mbar =
A
700 hPa
B
700 Pa
C
0,7 Pa
D
0,007 hPa

Slide 18 - Quiz

1 bar =
A
10 mbar
B
100 mbar
C
1000 mbar
D
10 000 mbar

Slide 19 - Quiz

850 Pa =
A
85 N/m2
B
850 N/m2
C
0,85 N/m2
D
8 500 N/m2

Slide 20 - Quiz

Druk meet je met een
A
Thermometer
B
Compressor
C
Barometer
D
Hygrometer

Slide 21 - Quiz

Isobaren zijn
A
lijnen van gelijke druk
B
eenzame mensen
C
isolatiematerialen
D
lagedruk gebieden

Slide 22 - Quiz

De wind waait van
A
hogedrukgebied naar een lagedrukgebied
B
lagedrukgebied naar een hogedrukgebied
C
Oost naar West
D
Noord naar Zuid

Slide 23 - Quiz

De lucht in een lagedrukgebied draait
A
Linksom
B
Rechtsom
C
Niet

Slide 24 - Quiz

Einde herhalingsvragen
Ga nu in je boek verder aan §5.4 en richt je op de volgende leerdoelen:
  • Hoe ontstaat onweer?
  • Hoe ver is de bui van jou verwijderd?
  • Hoe bescherm je je bij onweer?
  • Wat geeft een weerbericht aan?

Slide 25 - Slide