Organisatie les 4 en 5: plannen en kalender

rekenen met de kalender
1 / 31
next
Slide 1: Slide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

rekenen met de kalender

Slide 1 - Slide

aan het einde van de les
  •  Ik beheers de uitspraak en notatie van een kalender
  • Ik weet het aantal maanden, weken, dagen in een jaar.


Slide 2 - Slide

INTRODUCTIE

Sta op en ga in een rij staan met je klasgenoten.

Zorg dat diegene die als eerste jarig is in het kalenderjaar links staat en daarna diegene die daarna jarig is volgt, etc. 

Slide 3 - Slide

kennisquiz

Jullie gaan een kennisquiz doen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

DAG - WEEK - MAAND - JAAR
  • DAG = .... uur
  •    24 uur
  • WEEK = .... dagen
  •    7 dagen
  • MAAND = .... dagen      .... weken 
  •     30 / 31 dagen (soms zelfs 28)   4 weken 
  • JAAR  =  .... dagen ..... weken  .... maanden 
  •     365 dagen      52 weken    12 maanden 

Slide 6 - Slide

DAG
  • Bestaat uit 24 uur
  • Elk uur bestaat uit 60 minuten
  • Elke minuut bestaat uit 60 seconden.

Rekensom: 60 minuten x 24 uur = 1.440 minuten in één dag. 
Minuut duurt 60 tellen (21, 22, 23). 
Je hart slaat in rust gemiddeld 60 x per minuut. Tijdens sport wel tot 180 x per minuut. 

Slide 7 - Slide

WEEK  
  • Week bestaat uit 7 dagen
  • maandag - dinsdag - woensdag - donderdag - vrijdag - zaterdag - zondag
  • week bestaat uit een werkweek en een weekend.
  • ma - di - wo - do - vr  noemt men een werkweek.
  • za - zo noemt men het weekend. 

Slide 8 - Slide

MAAND
  • 12 maanden per jaar
  • 1 maand heeft 4 weken
  • 1 maand heeft 30 of 31 dagen 
  • behalve februari die heeft 28 dagen.... of 29 = schrikkelmaand 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

MAANDEN 
Januari    01                Juli                07
Februari 02                Augustus   08
Maart      03                September 09
April         04                Oktober       10
Mei           05                November  11
Juni          06                December  12


Slide 11 - Slide

NOTITIE VAN MAANDEN 
  • Noteren eerst dag dan maand dan jaar
  • 15 April 2020 gaan we op excursie.
  • 15 - 04 - 2020  gaan we op excursie.

  • Noteer je eigen geboorte datum.  

Slide 12 - Slide

JAAR 
  • Elk jaar heeft 12 maanden.
  • Elk jaar heeft 52 weken.
  • Elk jaar heeft 365 dagen
  • Elk jaar heeft 4 seizoenen
  • Soms heeft een jaar een schrikkeljaar
  • Elke 10 jaar noemt men decennia.
  • Elke 100 jaar noemt men een eeuw

Slide 13 - Slide

KWARTAAL 
  • Een jaar bestaat uit 4 kwartalen (kwart = 1/4 deel)
  • Elk kwartaal bestaat uit 3 maanden.
  • kwartaal 1 = jan/febr/maart
  • kwartaal 2 = april/mei/juni
  • kwartaal 3 = juli/aug/sept
  • kwartaal 4 = okt/nov/dec

Slide 14 - Slide

Wat is een schrikkeljaar

Slide 15 - Mind map

SCHRIKKELJAAR
  • Een dag extra in het jaar (29 februari).
  • Jaar heeft dan 366 dagen ipv 365 dagen. 
  • Wanneer? Als je het jaar door 4 kan delen.
  • 2019 : 4 = 504,75
         Is dit een schrikkeljaar?
  • 2020 : 4 = 505
         Is dit een schrikkeljaar?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

SCHOOLJAAR vs KALENDERJAAR
SCHOOLJAAR
 september - juli

KALENDERJAAR
januari - december 

Slide 18 - Slide

SEIZOENEN
  • Elk jaar heeft 4 seizoenen 
  • Lente (21 maart - 20 juni)
  • Zomer (21 juni - 22 september)
  • Herfst (23 september - 21 december)
  • Winter (21 december - 20 maart)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Hoe zat dit ook alweer?

Slide 21 - Slide

Welke maanden horen bij de zomer?
A
januari, februari en maart
B
april en mei
C
juni, juli en augustus
D
november en december

Slide 22 - Quiz


Welke maanden horen bij de Herfst?
A
januari en februari
B
maart, april, mei
C
september, oktober en november
D
juni en juli

Slide 23 - Quiz

Hoeveel dagen heeft een jaar?
A
1000 dagen
B
365 dagen
C
370
D
435 dagen

Slide 24 - Quiz

Hoeveel weken heeft een jaar
A
365 weken
B
12 weken
C
52 weken
D
4 weken

Slide 25 - Quiz

Het is vandaag dinsdag.
Welke dag is het overmorgen?
A
Woensdag
B
maandag
C
Donderdag
D
Vrijdag

Slide 26 - Quiz

Maandag is het 6 januari.
Welke datum is het
volgende week maandag?
A
dinsdag 7 januari
B
maandag 16 januari
C
zondag 12 januari
D
maandag 13 januari

Slide 27 - Quiz

Het is vandaag zondag. Welke dag is het over precies 1 week?
A
Zaterdag
B
Vrijdag
C
Zondag
D
Donderdag

Slide 28 - Quiz

Het was gisteren dinsdag. Welke dag is het overmorgen?
A
Dinsdag
B
maandag
C
Donderdag
D
Vrijdag

Slide 29 - Quiz

Op welke dag is het Sinterklaas?
A
vrijdag
B
zaterdag
C
zondag
D
maandag

Slide 30 - Quiz

Aan de slag.
als er tijd over is, kun je de opdrachten in het leerlingboek maken.

Slide 31 - Slide