Ik was verdrietig en woedend tegelijk.
Ik zat met mijn armen rond mijn benen op de stoeprand voor het huis. Mijn ogen prikten en door de tranen heen kon ik de fietsen, die aan de overkant van de weg tegen een boom stonden, nog net van elkaar onderscheiden. Ik hoorde mijn bloed in mijn oren suizen en mijn hart haalde de bpm’s van een technoplaat. Langzaam veranderden mijn handen, die zich om m’n knieën hadden gevouwen, in een set vuisten die in mijn gedachte allang op het hoofd van Thomas waren neergestreken. De nare smaak die zijn opmerkingen over mijn gehandicapte zusje in mijn mond hadden achtergelaten, mixte zich langzaam met de resten alcohol en bittergarnituur die tussen mijn tanden kleefden. Het werd een giftige cocktail die me bijna deed kokhalzen. Ik was klaar met zijn gladde gelhoofd en zijn nog gladdere praatjes. Ik zal Thomas eens laten voelen hoe het is om gehandicapt te zijn.