This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4.2 De Kust
Hoofdstuk 4
domein Leefomgeving
4 VWO
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt het proces achter eb en vloed beschrijven.
Je weet hoe de Nederlandse kust is opgebouwd.
Je weet op welke manier de mens heeft ingegrepen in het kustgebied.
Je begrijpt dat bij (noord)westerstorm het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta het overstromingsrisico groot is.
Slide 2 - Slide
Opbouw Nederlandse kust
Dynamisch kustgebied:
Soms opbouw, soms afbraak.
Iedere dag is anders!
Waddenkust
Duinenkust
Estuarium
Slide 3 - Slide
Zachte kust:
stranden
zandplaten
duinen
wadden
Harde kust:
zeedijken
rotsen
boulevards
Zachte kust en harde kust
Slide 4 - Slide
Zachte kust
Harde kust
Dijken
Strand
Waddengebied
Door de mens aangelegd
Slide 5 - Drag question
Kenmerkend voor wadden is ...
A
veel sedimentatie en ze vallen droog
B
veel sedimentatie en altijd onder water
C
veel erosie en ze vallen droog
D
veel erosie en altijd onder water
Slide 6 - Quiz
Estuarium
Een half gesloten waterlichaam (trechtervormig) aan de kust waarin zeewater wordt verdund met zoet water -> brak water.
Er is hier een duidelijke invloed van getijden.
Slide 7 - Slide
Delta
Estuarium
Slide 8 - Slide
Ontstaan van de kust
Dynamisch systeem:
wind
getijden
zeestroming
golfwerking
Slide 9 - Slide
Weichselien
(ca. 115.000 - 10.000 jaar geleden)
Strandwallen gevormd door getijdenstroming.
Duinen gevormd door wind.
zeespiegel 110 m lager dan nu!
Slide 10 - Slide
Ontstaan
De afgelopen 2,5 miljoen jaar is zand via de rivieren de Noordzee in gestroomd
Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien), was het water van de Noordzee gevangen in ijs. Veel zand is toen op de boden van de Noordzee blijven liggen.
Dit zand is nu de basis voor de Nederlandse kust
Slide 11 - Slide
Natuurlijke kust
De natuurlijke kust is dynamisch:
Zand wordt weggeslagen, terwijl op andere plekken de kust groeit
Hierdoor kunnen zwakke plekken in de kustverdediging ontstaan
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Springtij: de kracht van de zon en de maan werken in elkaars verlengde.
Slide 14 - Slide
Doodtij: wanneer de aantrekkingskrachten van maan en zon haaks op elkaar staan.
Slide 15 - Slide
Getijden
Springtij: extra hoog water!
Doodtij: weinig verschil tussen hoog- en laagwater.
Slide 16 - Slide
Hoe noem je het verschijnsel als er extreem hoog water is.
A
Doodtij
B
Springtij
C
Getij
D
Noodtij
Slide 17 - Quiz
Getijdenstroom in de Noordzee
Langs de Nederlandse westkust gaat de vloedstroom van zuid naar noord.
Windrichting (en zeestroming) helpen een handje mee.
Slide 18 - Slide
De getijdenstroom in Nederland verplaatst zich van Noord naar Zuid
A
Juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Hoe ontstaat springtij?
A
aantrekkingskracht van de maan
B
aantrekkingskracht van de zon
C
aantrekkingskracht van maan en zon
D
door de maan en de zon
Slide 20 - Quiz
Doodtij vindt plaats tijdens het
A
het eerste kwartier
B
eerste en laatste 7 dagen van de maand
C
eerste en laatste kwartier
D
moment dat de zon onder gaat
Slide 21 - Quiz
Natuurlijke kust
Het zand wordt aangevoerd vanuit open zee door de vloedstroom.
Regel: de vloedstroom is sterker dan de ebstroom.
-->er komt meer water bij dan de ebstroom weer meeneemt
Slide 22 - Slide
Stranddrift
De golfsnelheid is in diep water hoger -> sedimentatie bij de kust.
Golven schuin op de kust veroorzaken stranddrift (kustverplaatsing). Daarbij wordt zand gemiddeld in noordoostelijke richting verplaatst.
Slide 23 - Slide
Beschermen tegen de zee (harde kust)
Door middel van duinen, primaire keringen en andere waterkeringen wordt de Zeeuwse delta afgeschermd van de zee.
Slide 24 - Slide
Bescherming tegen de zee
Primaire keringen = voornamelijk dijken langs de grote rivieren, Zeeuwse wateren en het IJsselmeer. Hier horen ook de stormvloedkeringen bij
Andere waterkeringen zijn bijvoorbeeld regionale waterkeringen, die ons land beschermen tegen binnenwater uit meren, kleine rivieren en kanalen.
Slide 25 - Slide
Bescherming tegen de zee
Aan de Noordzeekust wordt het water grotendeels gekeerd door duinen en zogenaamde hybride waterkeringen (zoals dijk in duin).
Het stelsel van primaire waterkeringen omvat daarnaast een aantal grote dammen en bijzondere constructies, zoals de Stormvloedkeringen in de Oosterschelde en de Nieuwe Waterweg.
Slide 26 - Slide
Zijn er vragen over deze paragraaf?
Slide 27 - Open question
Aan de slag
Maak de volgende opdrachten:
Paragraaf 4.2: 3 en 6
Slide 28 - Slide
Vraag 3a
Bekijk bron 9 en 10
Je weet wat de overheersende windrichting in Nederland is. Kun je nu, als je let op de getijden, verklaren waarom de vloedstroom sneller is dan de ebstroom
De vloedstroom komt uit het zuiden en gaat naar het noorden. De overheersende windrichting is zuidwest. Beide zorgen ervoor dat vloedstroom sneller stroomt.
Slide 29 - Slide
Vraag 3b
Wat is het gevolg van dit verschil voor het zandtransport voor onze kust?
De vloedstroom brengt door de hogere snelheid meer zand richting kust, dan dat door de ebstroom weer richting zee wordt verplaatst. Het resultaat is een netto zandtransport richting kust.
Slide 30 - Slide
Vraag 3c
Hoeveel vloedstromen hebben invloed op het Nederlandse kustgebied en uit welk(e) gebied(en) komen zij?
Twee vloedstromen. Een vloedstroom uit het Kanaal en een uit het noorden van de Noordzee.
Slide 31 - Slide
Vraag 3d
Een groep wadlopers maakt de oversteek naar Ameland en een andere groep naar Schiermonnikoog. Welke groep moet als eerste vertrekken om 'droog' de bestemming te bereiken?
Verklaar je antwoord
De groep die naar Ameland moet eerder vertrekken omdat het bij Ameland eerder vloed wordt dan
bij Schiermonnikoog.
Slide 32 - Slide
Vraag 6a
In de introtekst van deze paragraaf lees je dat Schiermonnikoog langzaam op het grondgebied van de provincie Groningen schuift. Bekijk bron 10 en figuur 5 en verklaar waarom Schiermonnikoog in de loop van een paar eeuwen zich in oostelijke richting heeft verplaatst
De vloedstroom komt uit het westen en is sterker dan de ebstroom en de overheersende windrichting is zuidwest Beide zorgen ervoor dat er meer zand in oostelijke richting wordt getransporteerd, waardoor aan de westkant afbraak plaats vindt en aan de oostkant aanwas.
Slide 33 - Slide
Vraag 6b
Op figuur 5 zie je dat een grote geul langs het eiland ver de Lauwerszee in stroomt.
Wat is het grote verschil tussen de kust van 1800 en die van nu op deze plaats?
Leg ook uit wat de gevolgen zijn.
Voor 1800 had je hier een zachte kust en nu heb je een harde kust. Het getij is verdwenen en het water is nu zoet.