Personalpronomen Nominativ / Akkusativ / Dativ

Tschüß!
Ich hoffe, es hat euch Spaß gemacht!

Bis zum nächsten Mal..........
Groetjes,
Nikolaus und Knecht Ruprecht!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tschüß!
Ich hoffe, es hat euch Spaß gemacht!

Bis zum nächsten Mal..........
Groetjes,
Nikolaus und Knecht Ruprecht!

Slide 1 - Slide

Wie Deutschland Weihnachten feiert 
Advent, Weihnachtsmärkte und Weihnachtsessen

Slide 2 - Slide

Personalpronomen und Artikel 
Nominativ = 1e naamval
Akkusativ = 4e naamval
Dativ = 3e naamval

Slide 3 - Slide

Lernziele
Lernziele:

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de eerste naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de vierde naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de derde naamval vertalen

- Ik weet welke Präpositionen bij de vierde naamval horen en kan deze vertalen.
- Ik weet welke Präpositionen bij de derde naamval horen en kan deze vertalen.

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden toepassen a.h.v. de voorzetsels

Slide 4 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
2:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 5 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
2:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 6 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
2:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 7 - Drag question

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
entlang
durch
bei
seit
um
gegenüber
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 8 - Drag question

der/ein-Gruppe
Mannelijk (m)
Vrouwelijk (w)
Onzijdig (s)
Meervoud (mz)
1. Fall
Nominativ
Onderwerp
der Mann


ein Mann
die Frau


eine Frau
das Kind


ein Kind
die Kinder


Keine Kinder
3. Fall
Dativ
Meewerkend voorwerp
dem Mann


einem Mann
der Frau


einer Frau
dem Kind


einem Kind
den Kindern


Keinen Kindern
4. Fall
Akkusativ
Lijdend voorwerp
den Mann


einen Mann
die Frau


eine Frau
das Kind


ein Kind
die Kinder


keine Kinder

Slide 9 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden
1e
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie
3e
mir
dir
ihm/ ihr / ihm 
uns
euch
ihnen
4e
mich
dich
ihn/ sie / es
uns
euch
sie

Slide 10 - Slide

Verben mit Dativ 
- gehören
- fehlen
- gefallen
- gratulieren
- antworten
- danken

Slide 11 - Slide

verwerking open vragen
- jullie vertalen datgene wat tussen haakjes staat

Slide 12 - Slide

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wer ist (na u) an der Reihe?

Slide 13 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Mach dir keine Sorgen (om mij).

Slide 14 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
(Tegen haar) hast du keine Chance.

Slide 15 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wann hast du dich (met hem) verabredet

Slide 16 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Slide 17 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden?

Slide 18 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Ich komme nach der Geburtstagsfeier gleich (naar hen).

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

ueben 
https://deutschlernerblog.de/deklination-possessivartikel-online-uebungen-grammatikuebungen/

Slide 22 - Slide




"Wir wollen (de) _____ Touristen Wien zeigen?"
A
den
B
die
C
das
D
der

Slide 23 - Quiz


Der Mann hat ein Pakket für ... (mij)
A
mir
B
mich

Slide 24 - Quiz


Ihr seid sehr lieb zu ... (hem)
A
ihr
B
er
C
es
D
ihm

Slide 25 - Quiz

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
die
B
den
C
der

Slide 26 - Quiz

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
mien
B
meinen
C
meine
D
meiner

Slide 27 - Quiz


Je ziet het woord 'ein' staan, dit betekent dat we te maken hebben met de ein-Gruppe.
Kijk in het rijtje onzijdig (o) bij de ein-Gruppe.
Welke naamval heeft 'ein gelb---- T-Shirt'? Doe daarvoor de hij/hem-proef.
Mein Bruder kauft ein süß__ Kuscheltier (o) für das Baby.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 28 - Quiz

Imperativ (sg) "sprechen"
A
sprech
B
sprecht
C
sprich

Slide 29 - Quiz

Imperativ (PL) "winnen"
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn

Slide 30 - Quiz

Imperativ (Höfl.) "sprechen"
A
spricht
B
sprechen Sie
C
sprechen

Slide 31 - Quiz

(vorlesen)
Der Großvater.....seinen beiden Enkeln jeden Abend vor
A
list
B
liest

Slide 32 - Quiz

übernehmen
Wer........diese Aufgabe?
A
übernehmt
B
übernimmt
C
übernimmst
D
übernihmt

Slide 33 - Quiz

empfehlen
Ich brauche einen Tipp. Was......du mir?
A
empfielst
B
empfiehlst
C
empfiehlt
D
empfehlt

Slide 34 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste plaatjes! 
Zoek de woorden die je niet kent op.
die Frauenkirche
der Marienplatz
die Lederhose
der Englische Garten
die Allianz Arena
das Dirndl

Slide 35 - Drag question

der Teller
die Schokolade
der Nikolaus
der Sack
die Rute
das Geschenk

Slide 36 - Drag question

also
damit
darum
auch
dagegen
sogar
ook
zelfs
zodat
daarom
dus
daarentegen

Slide 37 - Drag question