examenvoorbereiding CE

Centraal examen: lezen en luisteren
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Centraal examen: lezen en luisteren

Slide 1 - Slide

Beginnen aan het einde.....
-Je mag starten met een oud examen op FACET
- Let op: 3F!! (tenzij je besluit op niveau 3 uit te stromen)
- Haal je hoger dan een 8? 
-> Dan hoef je geen examentraining te maken (wel theorie  en oefenexamen) 

Slide 2 - Slide

Theorie 1:

- Verkennend
-Globaal
-Intensief of gericht lezen 
(nodig voor het examen)

Slide 3 - Slide

Stappenplan intensief lezen
Voor: -> Lees eerst verkennend en globaal
Tijdens: -> Aanwijzingen inleiding
-> verbanden verschillende tekstdelen
-> onbekende woorden/beeldspraak
-> Tabellen/diagrammen
Na: samenvatten/terugkijken





Slide 4 - Slide

Theorie 2/3: Meerkeuzevragen
- Soms staat erbij: meerdere antwoorden
Stappenplan:
1: Goed de vraag lezen
2: In de tekst de info. opzoeken
3: Antwoord in eigen woorden
4: Welk antwoord sluit het beste aan bij jouw antwoord?

Slide 5 - Slide

Theorie 4: Matrixvragen
- Soort meerkeuzevraag waarbij je antwoorden aankruist in een tabel
Twee Soorten matrixvragen:
1 : Horen zinnen wel/niet in de samenvatting?
2: Zijn de beweringen uit de tekst juist/onjuist?


Slide 6 - Slide

Theorie 5: casusvragen
Een casusvraag is een matrixvraag die gebaseerd is op een of meer casussen.
-> Lees je zoekend: welke info. heb je nodig uit de tekst?
(tussenkopjes/sleutelwoorden

Slide 7 - Slide

Theorie 6: Rekening houden met tijd

- 120 min. de tijd
- ongeveer 15 min. per tekst
- Blijf niet te lang 'hangen' 
- Bedenk HOE je moet lezen (globaal, intensief, gericht)

Slide 8 - Slide

Huiswerk:

Slide 9 - Slide

week 3: Centraal examen luisteren

Slide 10 - Slide

Theorie 1/2:
- Fragmenten (vaak radio/tv-uitzendingen)
- Eerst oriënteren
- Intensief luisteren (kritisch)
- Aantekeningen maken
-> dan samenvatten en vraag beantwoorden



Slide 11 - Slide

Huiswerk:
Theorie 1/2
opdracht: 1 t/m 11

Slide 12 - Slide

week 4/5: 
Examencoach:
oefenexamen (2)

Deze doet iedereen !

Nog even alle theorie op een rijtje:

Slide 13 - Slide

Leesstrategieën
  1. Globaal lezen: hoofdzaken uit de tekst halen
  2. Nauwkeurig lezen: de tekst helemaal begrijpen
  3. Zoekend lezen: op zoek naar een specifiek item

Slide 14 - Slide

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 15 - Slide

Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 16 - Slide

Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 17 - Quiz

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 18 - Slide

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 19 - Slide

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Ik ga vandaag eerst naar school. Daarna ga ik sporten.

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijd
D
Conclusie

Slide 21 - Quiz

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 22 - Quiz

Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk. 

Slide 23 - Slide

Tekstdoelen
  • informeren
  • overtuigen
  • overhalen
  • amuseren
  • instrueren/ instructie geven

Slide 24 - Slide

Tekstsoorten
  • column
  • betoog
  • krantenartikel
  • handleiding
  • gebruiksaanwijzing
  • leesboek
  • stripverhaal

Slide 25 - Slide

Samengevat
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder
amuserende tekst
vermaken
boek, strip

Slide 26 - Slide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 27 - Slide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 28 - Slide

Week 6 t/m 9:
Examentraining:
oefenexamen 1 en 2

Slide 29 - Slide

Week 10:
Oud examen maken op facet

Ben je nu klaar voor het examen?

Slide 30 - Slide

Wat is de tekstsoort van deze tekst?
A
Betogende tekst
B
Informatieve tekst
C
Amuserende tekst
D
Instructieve tekst

Slide 31 - Quiz

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar veel insecten.
A
middel - doel
B
oorzaak - gevolg
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 32 - Quiz

Wat voor drogreden is dit?
Er ligt een eikenblad op de grond, dus de herfst komt eraan.
A
cirkelredenering
B
overhaaste generalisatie
C
persoonlijke aanval

Slide 33 - Quiz

Wat is een goede graadmeter om te kijken of de bronnen betrouwbaar zijn (tijdens het examen)?
A
Kijken of de auteurs autoriteiten zijn op dat gebied.
B
Aannames maken.
C
Naar de bron kijken die erbij genoemd staat

Slide 34 - Quiz

Hier wordt de volgende drogreden gebruikt:
A
Cirkelredenering
B
Persoonlijke aanval
C
Populistisch argument

Slide 35 - Quiz

Wat voor soort fragment is dit?
A
betogend
B
informatief
C
amuserend

Slide 36 - Quiz