Lezen: Examentips voor het maken van meerkeuzevragen + Oefentekst: Nooit ziek

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dus wat gaan we doen?
Examentips voor het maken van meerkeuzevragen

Klassikaal oefen en met een leestekst.

Zelfstandig aan de slag in Examensprint

Slide 2 - Slide

Examentips: Tip 1
Oefen met meerkeuzevragen

Door te oefenen in  EXAMENSPRINT of in FACET (www. facet.nl) raak je bekend met de vraagstelling. Zo weet je hoe je de vragen moet aanpakken en krijg je meer vertrouwen voor het examen.

Slide 3 - Slide

Examentips: Tip 2
Lees de vragen heel goed

Meerkeuzevragen zijn vaak moeilijk door de manier waarop de vraag gesteld wordt. 
Zorg dat je de vraag helemaal begrijpt, voordat je gaat proberen hem te beantwoorden. Gebruik een woordenboek als er lastige woorden in de vraag staan.

Slide 4 - Slide

Examentips: Tip 3
Denk niet te moeilijk

Onthoud: de meerkeuzevragen op je examen zijn GEEN STRIKVRAGEN. Als je dit gevoel wel krijgt tijdens het beatwoorden van een vraag, denk je waarschijnlijk te moeilijk. Daarnaast is het zo dat het goede antwoord er altijd tussenstaat, kies dus het antwoord dat het beste lijkt te passen.

Slide 5 - Slide

Examentips: Tip 4
Bekijk alle antwoorden

Overweeg bij de meerkeuzevragen op je examen altijd ALLE antwoorden die er staan in plaats van het eerst antwoord te kiezen dat juist lijkt. Het komt namelijk vaak voor dat meerder antwoorden goede informatie bevatten, maar uiteindelijk is er maar één die antwoord geeft op de vraag.   

Slide 6 - Slide

Examentips: Tip 5a
Ga strategisch te werk

Bij het CE heb je vier antwoordopties. Twee zijn vaak onzin en twee zijn allebei goed, maar één antwoord sluit helemaal aan bij de vraag.

Slide 7 - Slide

Examentips: Tip 5b
Ga strategisch te werk

Als je echt het antwoord niet weet, blijf dan niet te lang hangen: geef hem in elk geval een 'vinkje'.
In de tweede ronde kun je de 'moeilijkere vragen' maken die je niet direct weet.
In de derde ronde beantwoord je de vragen waar je echt lang over moet nadenken.

Slide 8 - Slide

Examentips: Tip 6
Check of je alles hebt beantwoord

Controleer jezelf of je alle 'vinkjes' hebt weggewerkt. Als je het echt niet weet, dan moet je gokken. Je krijgt geen pinpunten als je verkeerd gokt.

Slide 9 - Slide

Examentips: Tip 7
Verander je antwoorden niet

In veruit de meeste gevallen is je eerste antwoord het juiste antwoord. Ga dus niet twijfelen als je de vragen nogmaals langsloopt.
Alleen als je een nieuw inzicht hebt gekregen (bijvoorbeeld de vraag is nu wel duidelijk of je begrijpt nu wel dat moeilijke woord), is het aan te raden je antwoord aan te passen.

Slide 10 - Slide

Klassikaal oefenen
  • We gaan klassikaal een examenopdracht maken.
  • Op die manier oefenen jullie met examenvragen die gaan over de opbouw van  een tekst.

Slide 11 - Slide

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Wat staat meestal in het middenstuk van een tekst?
A
Een introductie van een tekst.
B
Een samenvatting van een tekst.
C
Verschillende kanten van het onderwerp.

Slide 12 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Welke uitspraak is waar?
A
Een goede tekst heeft minimaal vier deelonderwerpen.
B
In de titel vind je altijd de deelonderwerpen.
C
Witregels kunnen helpen om deelonderwerpen te vinden.

Slide 13 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Opbouw van een tekst, deelonderwerpen en signaalwoorden.

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling weer?
A
al met al
B
hoewel
C
maar
D
tevens

Slide 14 - Quiz

Vragen bij tekst 1. Hoofdstuk 2.4
Op de fiets ben je sneller op de plaats van bestemming. Bovendien is fietsen goed voor je conditie.

Wat is het tekstverband?
A
oorzaak - gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Deze tekst krijg je van je docent.

Slide 16 - Slide

Vragen bij tekst 1

Wat is het onderwerp?
A
afweersystemen
B
griep
C
Jan Tolsma

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van alinea 1
A
de aandacht trekken met een voorbeeld
B
de lezer waarschuwen voor de griepgolf
C
een voorbeeld geven van iemand die nooit griep heeft.

Slide 18 - Quiz

Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?
A
Hoe gezond leeft een politieagent?
B
Waarom heeft Jan Tolsma nooit griep?
C
Welk geheim leven leidt Jan Tolsma?

Slide 19 - Quiz

Waarom zegt Jan Tolsma: "En ik eet heus niet iedere dag twee stuks fruit."
(alinea 2)
A
daarmee bewijst hij hoe gezond zijn eetgewoonten zijn
B
daarmee geeft hij aan dat hij niet bijzonder gezond eet
C
dat is een samenvatting van zijn eetgewoonten

Slide 20 - Quiz

Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?
A
Ab Osterhaus weet alles van griepvirussen.
B
Je kunt er niks aan doen als je snel griep krijgt.
C
Of je snel griep krijgt, is erfelijk bepaald.

Slide 21 - Quiz

Maak de zin af volgens de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt......
A
... ben je niet zo gevoelig voor griep.
B
... heb je dat zeker weten van je ouders.
C
... krijg je sneller de griep dan anderen.

Slide 22 - Quiz

Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?
A
Ieder jaar zijn er weer mensen die nooit griep hebben.
B
Je hebt pas griep als je minimaal een week erg ziek bent.
C
Mensen die nooit griep krijgen, bestaan niet.

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?

Slide 24 - Open question

Welk tussenkopje geeft het beste het deelonderwerp van alinea 7 en 8 weer?
A
griepprik
B
overlijden
C
risicogroepen

Slide 25 - Quiz

Waarnaar verwijst 'daar' in alinea 8?
A
de gevolgen van griep kunnen ernstig zijn
B
het advies om een griepprik te halen
C
Jan Tolsma valt sinds kort in de risicogroep

Slide 26 - Quiz

De schrijven eindigt tekst 1 met een .......
A
conclusie en mogelijke oplossingen
B
korte samenvatting van de tekst
C
verwijzing naar het begin van de tekst

Slide 27 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?
A
De meeste mensen die griep krijgen, zijn gewoon pechvolgels
B
Het is onbekend waarom Tolsma nog nooit griep heeft gehad.
C
Iedereen krijgt wel eens griep, maar de mate waarin verschilt.

Slide 28 - Quiz

Aan de slag!
Oefenen voor het examen

Slide 29 - Slide