Les 19 - overtuigen

NEDERLANDS
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Theorie les 19: overtuigen
  • Opdrachten maken
  • (Opdrachten bepreken)


--> je leert op welke manier je invloed kunt uitoefenen, wat een betoog is en  uit welke elementen het bestaat



Slide 2 - Slide

Les 19
De lezer overtuigen

Overtuigen = overhalen.
Je wilt je gelijk krijgen!

Hoe doe je dat?

Slide 3 - Slide

Dat kan zo:
...maar dat is natuurlijk niet hoe we het willen hebben

Slide 4 - Slide

Je kunt mensen op een nette manier beïnvloeden


Robert Cialdini (Amerikaanse psycholoog) legt in zes principes uit hoe je invloed op een ander kunt uitoefenen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Dus,
Je hebt een mening
Je wilt iemand overtuigen



Waar begin je?????

Slide 7 - Slide

Stap 1
Bepaal je standpunt en kijk hoe je die het beste kunt formuleren

Standpunt = stelling = mening


VB: Scholen zouden dit hele jaar gesloten moeten blijven

Slide 8 - Slide

Stap 2
Bedenk argumenten

Argumenten ondersteunen jouw standpunt

Hoe meer argumenten hoe beter

Slide 9 - Slide

Soorten argumenten

  • Feitelijk (is te controleren)
  • Waarderend (bevat een oordeel)


Je staat sterker met feitelijke argumenten

Slide 10 - Slide

VB: Scholen zouden dit hele jaar gesloten moeten blijven want het aantal besmettingen neemt toe, de online lessen zijn veel beter dan de gewone lessen en we kunnen langer uitslapen

Slide 11 - Slide

Argumenten herken je aan het signaalwoord want

Signaalwoord staat niet altijd in de tekst maar in je hoofd kun je ze voor een argument zetten.

Kijk maar:

Slide 12 - Slide

Standpunt: Scholen zouden dit hele jaar gesloten moeten blijven 

want het aantal besmettingen neemt toe
want de online lessen zijn veel beter dan de gewone lessen 
want dan kunnen we langer uitslapen

Slide 13 - Slide

Even oefenen....



Geef aan of je te maken hebt met een standpunt of argument. Het gaat om het tekstgedeelte tussen de haakjes

Slide 14 - Slide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 15 - Quiz

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 16 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 17 - Quiz

Stap 3
Verdiep je in de tegenargumenten/weerleggingen


Waarom zou de tegenpartij het niet met mij eens kunnen zijn?
Met welke argumenten komt de tegenpartij?
Zijn die argumenten wel sterk?

Slide 18 - Slide


Tegenargument: gaat tegen het standpunt in

Weerlegging: gaat tegen een argument in

Slide 19 - Slide

En dan?
Discussie gevoerd?
Eens geworden?


Opgelost!



Slide 20 - Slide

En dan?
Niet eens geworden maar er moet toch een oplossing komen?

Dan kun je het meningsverschil beslechten


Denk aan: muntje opgooien, jury bepaalt...




Slide 21 - Slide

Oefenen

Maak: les 19, opdracht 1 t/m 3 + 5 t/m 7

Slide 22 - Slide

Bedankt!
Vragen?

Slide 23 - Slide