Exercice 1a
1 bij de voordeur van het huis van Mme de Rênal
2 omdat hij niet durft aan te bellen
3 Hij vindt haar heel mooi en verbaast zich erover dat ze zo vriendelijk tegen hem is.
4 Julien huilt van verlegenheid en schaamt zich voor zijn tranen: Mme de Rênal heeft medelijden met hem en lacht daarna van opluchting. Ze waren beiden erg zenuwachtig voor deze ontmoeting; nu het van beide kanten erg meevalt, ontlaadt de spanning zich.
Exercice 1b
1 Mme de Rênal is als getrouwde burgervrouw hoger geplaatst dan de arbeidersjongen Julien. Je merkt dat aan de manier waarop zijn elkaar aanspreken (‘mon enfant’ vs. ‘Madame’).
2 Ze realiseert zich dat hij de nieuwe huisleraar is en noemt hem daarom ‘Monsieur’.
3 Hij is onder de indruk van het feit dat zij hem serieus neemt.
Exercice 1c
Exercice 1d
r. 1-6 (‘Le teint… du précepteur’) : Mme de Rênal
r. 6-13 (‘Julien, tourné… de son mieux’) : Julien
r. 15 (‘Mme de Rênal… se regarder’) : Mme de Rênal
r. 15-16 (‘Julien n’avait jamais… d’un air doux’) : Julien
r. 16-22 (‘Mme de Rênal… savez le latin ?) : Mme de Rênal
r. 23-24 (‘Ce mot… timidement’) : Julien
r. 25-26 (‘Mme de Rênal… pauvres enfants?’) : Mme de Rênal
r. 27 (‘Moi, les gronder… pourquoi ?’) : Julien
r. 28-29 (‘N’est-ce pas… promettez?’) : Mme de Rênal
r. 30-33 (‘S’entendre appeler… bel uniforme’) : Julien
r. 33-41 (‘Mme de Rênal… près de lui’) : Mme de Rênal
r. 42 (‘Entrons… embarrassé’) : Julien