Les 10 verdienen en uitgeven

welkom
Les 10  verdienen en uitgeven
havo economie 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

welkom
Les 10  verdienen en uitgeven
havo economie 

Slide 1 - Slide

Planning
Aanwezigheid
Lesdoelen bespreken 
Herhaling les 9
Uitleg
zelfstandig werken 

Slide 2 - Slide

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan je:
  • de relatie beschrijven tussen het bruto binnenlands product en het netto binnenlands product.
  • het bruto binnenlands product  berekenen.
  • de geldkringloop voor een gesloten en open economie  beschrijven.
  •  het systeem van de nationale rekeningen uitleggen en daarbij de sectoren gezinnen, ondernemingen, overheid en buitenland onderscheiden.

Slide 3 - Slide

Bruto binnenlands Product
BBP= de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar.

Berekening kan op 2 methodes
Objectieve methode: via productiezijde
Subjectieve methode: via de primaire inkomens

Slide 4 - Slide

De Objectieve methode
Het BBP berekenen via de toegevoegde waarde
Bruto toegevoegde waarde = omzet - alle inkoop
  --> inkoop is alles dat bij andere bedrijven vandaan komt

toegevoegde waarde overheid: Optelsom salaris van alle ambtenaren
BBP = optelsom alle bruto toegevoegde waarden

Slide 5 - Slide

Netto toegevoegde waarde
De bruto toegevoegde waarde gaat er vanuit dat productie alleen zorgt voor waardetoevoeging. Productie zorgt echter ook voor waardevermindering. Denk maar aan machines.

Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen

Slide 6 - Slide

Het binnenlands inkomen
Het netto binnenlands inkomen = optelsom alle primaire inkomens

Slide 7 - Slide

Objectieve methode

Netto binnenlands product 

Bruto binnenlands product 
Subjectieve methode 

= Netto binnenlands inkomen 

= Bruto binnenlands inkomen 

Verschil tussen bruto en netto = afschrijvingen!! 

Slide 8 - Slide

BBP per hoofd van de bevolking
BBP per hoofd = BBP / aantal inwoners


https://www.rtlnieuws.nl/geld-en-werk/artikel/4200466/dit-zijn-de-rijkste-landen-ter-wereld-en-ja-nederlanders-zijn-rijk

Slide 9 - Slide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Objectieve methode. Objecten (producten) => wat wordt geproduceerd, toegevoegde waarde
  • Subjectieve methode. Subjecten (personen) => Inkomen dat verdiend wordt met productiefactoren (KANO).
  • Bestedingsmethode. Wat in een land wordt uitgegeven.

Slide 10 - Slide

Uitleg
Economische kringloop:
  • Vereenvoudigd overzicht (model) van de economische activiteiten in een land.
  • Schematische weergave van de geldstromen die van de ene partij (of sector) naar de andere stromen.

Slide 11 - Slide

Uitleg
Partijen in de economische kringloop:
  • Gezinnen
  • Bedrijven
  • Overheid
  • Buitenland
  • Financiële instellingen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Geldstromen in economische kringloop
  • Gezinnen. In: Inkomen (Y) Uit: Belasting (B), Consumptie (C) en Sparen (S)
  • Bedrijven. In: Consumptie (C), Leningen voor investeringen (I), Overheidsbestedingen (O), Export (E). Uit: Inkomen (Y), Import (M)
  • Overheid. In: Belasting (B). Uit: Overheidsbestedingen (O)
  • Buitenland. In: (onze) Import (M). Uit: (onze) Export (E)
  • Financiële instellingen. In: Sparen - Investeringen (S-I), Belasting - Overheidsbestedingen (B-O), Uit: Export - Import (E-M).


Slide 14 - Slide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Bestedingsmethode. Bestedingen in land = geld dat in land wordt uitgegeven door gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (E) - geld dat in buitenland wordt uitgegeven (M).

Slide 15 - Slide

Identiteiten economische kringloop
  • Y = C + B + S
  • Y = C + I + O + E - M
  • Overheidssaldo = B - O 
  • Particulier spaarsaldo = S - I 
  • Nationaal spaarsaldo = (S-I) + (B-O)
  • Uitvoersaldo = E - M
  • (S-I) + (B-O) = (E-M)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Objectieve methode. Objecten (producten) => wat wordt geproduceerd, toegevoegde waarde. Wat bedrijven verkopen (C+I+O+E) - wat bedrijven inkopen (M).
  • Subjectieve methode. Subjecten (personen) => Inkomen dat verdiend wordt met productiefactoren (Y).

Slide 18 - Slide