Lezen blok 1-14 nov

LEZEN BLOK 1


Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp en alinea's!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

LEZEN BLOK 1


Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp en alinea's!

Slide 1 - Slide

Regels
1)  Ik heb mijn spullen in orde voor de les.
2)  Ik reageer niet op anderen.
3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt.
4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen.
5) Ik ga niet in discussie met de docent.





Slide 2 - Slide

Aan het eind van dit blok....
  • Weet je wat verkennend, begrijpend en verwerkend lezen is
  • Weet je wat een tekstsoort is
  • Weet je welk tekstdoel een tekst heeft
  • Kun je het onderwerp van een tekst benoemen
  • Weet je wat alinea's en tussenkopjes zijn




Slide 3 - Slide

Leesplan gebruiken



  • Je verkent eerst de tekst en de inhoud, pas dan ga je de tekst lezen. 
  • Tijdens het lezen let je goed op of je alles begrijpt wat je leest. 
  • Na het lezen verwerk je de tekst.

Slide 4 - Slide

Stap 1: verkennend lezen doe je zo:
Voor het lezen - ga je de tekst verkennen 

  1. Lees de titel, 
  2. Lees tussenkopjes en opvallend gedrukte woorden.
  3. Bekijk de afbeeldingen (foto's).
  4. Lees de eerste zinnen (inleiding). In een krant of tijdschrift meestal vetgedrukt. 
  5. Bekijk wat de bron is


Slide 5 - Slide

Stap 2: begrijpend lezen
Tijdens het lezen  - de tekst begrijpen 
  
  1. Lees de tekst aandachtig.
  2. Los op was je niet begrijpt.
    - Moeilijk woord? (Stappenplan Moeilijke woorden) 
    - Moeilijke zin?      (Lees de zin opnieuw)

Slide 6 - Slide

Stap 3: verwerken
Na het lezen:  de tekst verwerken
 
  1. Bedenk voor jezelf wat er in de tekst stond.
  2. Bedenk wat je van de tekst vond.

Slide 7 - Slide

Onderwerp van een tekst 


Het onderwerp van een tekst, is waar een tekst over gaat. Wanneer je een tekst verkennend leest wordt vaak duidelijk waar de tekst over gaat.


Slide 8 - Slide

Tekstsoorten en tekstdoelen
Tekstsoort
Tekstdoel
informerende tekst
informeren: de lezer iets nieuws vertellen
amuserende tekst
amuseren:  de lezer vermaken of plezier geven
aansporende tekst
overhalen:  de lezer overhalen iets te doen
uitleggende tekst
uitleg geven : de lezer iets uitleggen/leren
overtuigende tekst
overtuigen: een mening geven en uitleggen waarom die mening waar is

Slide 9 - Slide

Wat is het tekstdoel van de Albert Heijn-folder in de brievenbus?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Aansporen iets te kopen

Slide 10 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een Harry Potter boek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 11 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een ingezonden brief in de krant?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 12 - Quiz

Wat is het tekstdoel van je biologieboek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 13 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een stripboek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een krantenartikel dat je waarschuwt om veilig met vuurwerk om te gaan?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 15 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een recept over het maken van gehaktballen?
A
Uitleggen
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 16 - Quiz

Wat is het tekstdoel van de trouwkaart die je van je nicht krijgt?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 17 - Quiz

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel 'overhalen'?
A
amuserende tekst
B
informerende tekst
C
aansporende tekst

Slide 18 - Quiz

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel 'informeren'?
A
aansporende tekst
B
informerende tekst
C
amuserende tekst

Slide 19 - Quiz

Welke tekstvorm hoort bij een informerende tekst?
A
een nieuwsbericht
B
een stripverhaal

Slide 20 - Quiz

Welke tekstvorm hoort bij een aansporende tekst?
A
een reclametekst
B
een gedicht

Slide 21 - Quiz

Welke tekstvorm hoort bij een amuserende tekst?
A
een krantenartikel
B
een verhaal
C
een column

Slide 22 - Quiz

Met de TIJDPROEF zet je een zin die in de tegenwoordige tijd staat in de verleden tijd.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

De PV is altijd een werkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Met HET LEESPLAN bedoelen we de volgende drie stappen:
'verkennen, begrijpen, verwerken'
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Met 'ingrediënten' bedoelen we:
wat ergens in zit.
A
onjuist
B
juist

Slide 26 - Quiz

Verder met de opdrachten
Wat: Kader BLOK 1 LEZEN opdracht 1.13 tot en met 1.15
Wat: TL BLOK 1 LEZEN opdracht 1.13 en 1.14
Hoe: zelfstandig in stilte
Hoelang: 25 minuten
Belangrijk:
Lees de theoriestukjes goed door!
Als je een vraag hebt, steek je vinger op!
timer
25:00

Slide 27 - Slide


Wat heb je vandaag geleerd?




Zet je tafel recht en schuif je stoel aan. Tot morgen!

Slide 28 - Slide

Zoekend lezen en grondig lezen
  • Zoekend lezen:
  • Je zoekt in een tekst het antwoord op een vraag. 
  • Je leest dan niet de hele tekst, maar kijkt de tekst snel door. 
  • Je let op de tussenkopjes   

  • Grondig lezen: 
  • Als je een tekst helemaal wil begrijpen dan ga je deze grondig lezen.
  • Je leest de tekst helemaal goed door, omdat je meer wil weten over het onderwerp.
  • Moeilijke zinnen lees je extra aandachtig.

Slide 29 - Slide

Alinea's en tussenkoppen
Alinea's
 - Stukjes tekst waar iets anders wordt verteld over het onderwerp.
- Een alinea die over een bepaald deel van het onderwerp gaat, noem je het deelonderwerp.  
 - Begint op een nieuwe regel
 - tussen alinea's staat vaak een lege regel (witregel)

Tussenkopjes 
  - Staan boven een alinea of een groepje alinea's
  - Geeft aan waar de alinea of groepjes alinea's over gaan.

Slide 30 - Slide

Inleiding, middenstuk, slot
Inleiding
 - Meestal één alinea
  - De schrijver vertelt waar de tekst (het onderwerp) over gaat.

Middenstuk
  - Meestal meerdere alinea's. De alinea vertelt over het deelontwerp
  - De schrijver vertelt meer over het onderwerp

Slot
  - Meestal één alinea
   - De schrijver maakt een duidelijke einde aan de tekst (het onderwerp)

Slide 31 - Slide