Deviant op weg naar 1F thema 2 spelling en grammatica deel 3

Nederlands
Thema 2 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
Thema 2 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica

Slide 1 - Slide

Doel: 
Aan het einde van deze les:

Weet jij wat een bijvoeglijk naamwoord is.

Kun je ze herkennen in een zin.


Slide 2 - Slide

Vorige week
Vorige week:
Lidwoorden (de, het, een)
Zelfstandige naamwoorden
Deze week:
Bijvoeglijke naamwoorden
Maar eerst......terug naar vorige week

Slide 3 - Slide

Welk lidwoord past voor:

Raam
A
De
B
Het
C
Een

Slide 4 - Quiz

Welk lidwoord past voor:

Opa
A
De
B
Het
C
Een

Slide 5 - Quiz

Welk lidwoord past voor:

Tafel
A
De
B
Het
C
Een

Slide 6 - Quiz

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Mind map

Een zelfstandig naamwoord
     Kun je aanraken:


Je kunt er doorheen lopen:
De tafel
Het centrum

Slide 8 - Slide

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
mensen, dieren, dingen, namen
B
lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden
C
enkelvoud en meervoud
D
Hoofdletters, punten

Slide 9 - Quiz

Theorie
Blz 54:

We lezen samen de theorie.

Slide 10 - Slide

Onbepaald lidwoord
een is een onbepaald lidwoord.
Je zegt hier niet precies wie of wat je met het zelfstadig naamwoord doet.
Voorbeeld: ik heb een medicijn opgehaald

Slide 11 - Slide

Bepaald lidwoord
De en het zijn bepaalde lidwoorden.
Met een bepaald lidwoord zeg je precies wie of wat je met het zelfstandig naamwoord bedoelt. 
Voorbeeld: Ik heb het medicijn opgehaald bij de apotheek

Slide 12 - Slide

Kijk naar het plaatje

Slide 13 - Slide

Wat kun je zeggen over de boom?

Slide 14 - Mind map

De boom
Je kunt van alles zeggen over de boom:



De grote boom
De groene boom
De eenzame boom
De hoge boom
De dunne boom

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over de boom.

Dat noem je een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 15 - Slide

In een zin:
In een zin kun je dit meestal terugvinden.
Je moet dan wel goed kijken.

Voorbeeld:
In de pauze was de grote jongen aan het voetballen.
De = lidwoord
grote = bijvoeglijk naamwoord
jongen = zelfstandig naamwoord
Het staat altijd in deze volgorde in een zin!

Slide 16 - Slide

Samen oefenen

Slide 17 - Slide

het kleine meisje

Wat is het lidwoord?

Slide 18 - Open question

de leuke les

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 19 - Open question

Maken
Opdracht 5 blz 55
1. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden in je schrift.
LET OP: soms staan 2 of bijvoeglijke naamwoorden in een zin!!

Opdracht 6 blz 55
1. schrijf de zin in je schrift
2. Zet een cirkel om de lidwoorden.
3. Zet een rechthoek om de bijvoeglijke naamwoorden.
4. Zet een streep onder de zelfstandige naamwoorden.

Slide 20 - Slide

het supercoole centrum

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Slide 21 - Open question

Bespreken
We bespreken opdracht 5 en opdracht 6

Slide 22 - Slide

In de pauze was het erg druk

Wat is het lidwoord in deze zin?
A
druk
B
erg
C
pauze
D
de

Slide 23 - Quiz

De tafel is niet zo groot

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
de
B
tafel
C
zo
D
groot

Slide 24 - Quiz

De mooie fiets stond in het fietsenhok.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
fiets
C
mooie
D
fietsenhok

Slide 25 - Quiz

Studiemeter
www.studiemeter.nl 
Log in met je naam en wachtwoord

1. klik op Nederlands 
2. klik op via start taal online
3. klik op via-vooraf op weg naar 1F
4. klik op thema 2 spelling en grammatica

Slide 26 - Slide