This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
timer
15:00
Slide 1 - Slide
Nakijken formuleren paragraaf 4
Paragraaf 5 en 6
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Ik kan variatie in woordgebruik aanbrengen
Ik ken voegwoorden en kan deze gebruiken
Ik kan samengestelde zinnen schrijven
Slide 3 - Slide
Nakijken
Slide 4 - Slide
Nakijken
Slide 5 - Slide
Nakijken
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 7 - Quiz
Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud
Slide 8 - Quiz
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
Dit broodje is lekker, maar die van jou lijkt me ook heerlijk. onjuist verwijswoord:___________________ juist verwijswoord: ____________________
Slide 9 - Open question
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
De artsen stelden de operatie uit, want hun vonden die te gevaarlijk. onjuist verwijswoord: ___________________ juist verwijswoord: ___________________
Slide 10 - Open question
Voegwoorden
Slide 11 - Slide
Wat is het voegwoord in onderstaande zin?
Ik blijf vandaag thuis, want ik voel me niet lekker.
A
ik
B
vandaag
C
want
D
niet
Slide 12 - Quiz
Waar staat de komma?
Ik ga geen soep kopen, want we hebben nog hartige taart.
A
tussen twee persoonsvorm
B
tussen de delen van een opsomming
C
voor een voegwoord
Slide 13 - Quiz
Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?
Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast
Slide 14 - Quiz
7. Welk voegwoord gebruik je om hiervan een samengestelde zin te maken? We hebben vandaag gezeild. We hebben op het meer gekanood.
A
omdat
B
daarmee
C
maar
D
en
Slide 15 - Quiz
8. Welk voegwoord kun je niet gebruiken om een goede samengestelde zin te maken? Damian fiets. Hij appt zijn vriendin.
A
en
B
doordat
C
terwijl
D
ondanks
Slide 16 - Quiz
Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.
Slide 17 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je
Slide 18 - Quiz
Maak van onderstaande zinnen een samengestelde zin. Gebruik een voegwoord.
Ik ga met de bus naar school. Het regent.
Slide 19 - Open question
Maak een samengestelde zin van deze zinnen: -Leo liep naar huis. -Zijn fiets had een lekke band.
Slide 20 - Open question
Maak een samengestelde zin van deze zinnen: -Op 1 april sneeuwde het buiten. -Het was erg koud.
Slide 21 - Open question
Maak van de enkelvoudige zinnen een samengestelde zin Ik leer voor de toets. Jij maakt een spiekbriefje
Slide 22 - Open question
Maak van de twee zinnen een samengestelde zin met behulp van een voegwoord.
Ik heb geen zin in school. Ik moet toch heen.
Slide 23 - Open question
Vaste voorzetsels
Slide 24 - Slide
Vaste voorzetsels
Slide 25 - Slide
Wat is het vaste voorzetsel? Houden .....
A
in
B
met
C
van
D
aan
Slide 26 - Quiz
Vul aan met het vaste voorzetsel. zeker zijn ........
A
in
B
van
C
op
D
met
Slide 27 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel? Behoefte hebben....
A
om
B
aan
C
naar
D
op
Slide 28 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord twijfelen ....?
A
met
B
aan
C
over
D
van
Slide 29 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel? Ik heb een hekel ... jou.
A
aan
B
van
C
voor
D
met
Slide 30 - Quiz
Vul aan met het vaste voorzetsel. iemand herinneren ........
A
aan
B
uit
C
op
D
tussen
Slide 31 - Quiz
Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord zich verbazen ....?
A
over
B
in
C
met
D
naar
Slide 32 - Quiz
Opdrachten
Maak uit je boek de opdrachten van cursus 6: Formuleren paragraaf 5: Samengestelde zinnen schrijven en pargraaf 6: vaste voorzetsels