This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
timer
15:00
Slide 1 - Slide
Nakijken formuleren paragraaf 4
Paragraaf 5
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Ik kan variatie in woordgebruik aanbrengen
Ik ken voegwoorden en kan deze gebruiken
Ik kan samengestelde zinnen schrijven
Slide 3 - Slide
Nakijken
Slide 4 - Slide
Nakijken
Slide 5 - Slide
Nakijken
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 7 - Quiz
Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud
Slide 8 - Quiz
23 t/m 25 Verbeter de drie onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en zet het juiste verwijswoord erachter. onjuist verwijswoord […] -> het juiste verwijswoord […]
Slide 9 - Open question
VERRASSING! ER STAAN NOG DRIE ONJUISTE VERWIJSWOORDEN IN! 26 t/m 28 Verbeter de drie onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en zet het juiste verwijswoord erachter. onjuist verwijswoord […] -> het juiste verwijswoord […]
Slide 10 - Open question
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
Dit broodje is lekker, maar die van jou lijkt me ook heerlijk. onjuist verwijswoord:___________________ juist verwijswoord: ____________________
Slide 11 - Open question
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
De artsen stelden de operatie uit, want hun vonden die te gevaarlijk. onjuist verwijswoord: ___________________ juist verwijswoord: ___________________
Slide 12 - Open question
Voegwoorden
Slide 13 - Slide
Wat is het voegwoord in onderstaande zin?
Ik blijf vandaag thuis, want ik voel me niet lekker.
A
ik
B
vandaag
C
want
D
niet
Slide 14 - Quiz
Waar staat de komma?
Ik ga geen soep kopen, want we hebben nog hartige taart.
A
tussen twee persoonsvorm
B
tussen de delen van een opsomming
C
voor een voegwoord
Slide 15 - Quiz
Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?
Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast
Slide 16 - Quiz
7. Welk voegwoord gebruik je om hiervan een samengestelde zin te maken? We hebben vandaag gezeild. We hebben op het meer gekanood.
A
omdat
B
daarmee
C
maar
D
en
Slide 17 - Quiz
8. Welk voegwoord kun je niet gebruiken om een goede samengestelde zin te maken? Damian fiets. Hij appt zijn vriendin.
A
en
B
doordat
C
terwijl
D
ondanks
Slide 18 - Quiz
Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.
Slide 19 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je
Slide 20 - Quiz
Maak van onderstaande zinnen een samengestelde zin. Gebruik een voegwoord.
Ik ga met de bus naar school. Het regent.
Slide 21 - Open question
Maak een samengestelde zin van deze zinnen: -Leo liep naar huis. -Zijn fiets had een lekke band.
Slide 22 - Open question
Maak een samengestelde zin van deze zinnen: -Op 1 april sneeuwde het buiten. -Het was erg koud.
Slide 23 - Open question
Maak van de enkelvoudige zinnen een samengestelde zin Ik leer voor de toets. Jij maakt een spiekbriefje
Slide 24 - Open question
Maak van de twee zinnen een samengestelde zin met behulp van een voegwoord.
Ik heb geen zin in school. Ik moet toch heen.
Slide 25 - Open question
Opdrachten
Maak uit je boek de opdrachten van cursus 6: Formuleren paragraaf 5: Samengestelde zinnen schrijven
Tijd over? Lees verder in je boek
Slide 26 - Slide
Wat vond je lastig deze les?
Slide 27 - Open question
Huiswerk
Leren voor de toets
Wil je extra oefenen? Stuur een bericht naar mevrouw den Daggelder