Les 2: naamwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

• Telefoon in de telefoontas;
• Ga zitten op je eigen plek;
• Pak je spullen voor je;

• Stilte.

Wat gaan we doen?

- Uitleg

- Aan de slag

- Bespreken

- Huiswerk en afsluiting

Lesdoelen

• Je weet wat koppelwerkwoorden zijn.
• Je kunt het naamwoordelijk gezegde van een zin benoemen.

Naamwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde -> zegt wat iemand/iets doet 

• De wielrenner fietst naar de finish.

Naamwoordelijk gezegde -> zegt wat iemand/iets is of wordt

• De wielrenner is verdrietig.

Naamwoordelijk gezegde

NG -> werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel

Werkwoordelijk deel -> alle werkwoorden uit de zin

Eén van de werkwoorden is een koppelwerkwoord 

• De wielrenner is kampioen geweest.

Naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk deel -> bevat een BN of ZN dat een eigenschap van het onderwerp geeft

Nw.deel -> wat + PV + OW + overige WW? 

• De wielrenner is kampioen geweest.
• Wat + is + de wielrenner + geweest? -> [kampioen]

Aan de slag

Wat: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 59) 

Hoe: Zelfstandig

Hulp: Kom vooraan zitten

Tijd: 8 minuten

Bespreken

Opdracht 1 (blz. 59)

Aan de slag

Wat: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 59) 

Hoe: Zelfstandig

Hulp: Steek je hand op of vraag het aan degene die naast je zit

Tijd: Tot het einde van de les

Klaar: Lezen in je leesboek 

Lesdoelen

• Je weet wat koppelwerkwoorden zijn.
• Je kunt het naamwoordelijk gezegde van een zin benoemen.

Huiswerk

- Leren: Theorie op blz. 58

- Maken: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 59)

- Meenemen: Een leesboek