2h1 naamwoordelijk gezegde

Welkom bij Nederlands!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

Programma
  • Terugblikken naar vorige les (5 minuten)
  • Soorten werkwoorden en wwg/ nwg (10 minuten)
  • Zelfstandig oefenen (20 minuten)
  • Klassikaal bespreken opdrachten (10 minuten)
  • Quiz om te kijken of we de doelen behaald hebben.

Slide 2 - Slide

Doelen
Je kunt de koppelwerkwoorden dromen.
Je weet of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft.


Slide 3 - Slide

3 soorten werkwoorden
Hulpwerkwoord                                                                      Zelfstandig werkwoord
Helpt een ander werkwoord.                                            Is de baas in de zin.
vb. zijn, worden, willen, kunnen, mogen.                               



Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Met je ogen dicht opnoemen!
ZWABBELS

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoord

Koppelt het onderwerp aan een naamwoord. 
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat dan is er sprake van een naamwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Slide

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft
Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord in de zin:   PV = ZWW of KWW

2 werkwoorden in de zin: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW

3 of meer werkwoorden in de zin: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW


Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat het onderwerp van de zin iets is
Bij het WWG doet het onderwerp iets.




Slide 9 - Slide

Uitzondering!
Als het werkwoord 'zijn' (of een vervoeging daarvan) betekent "zich bevinden", dan is het géén koppelwerkwoord.

Pierre is dokter > wél koppelwerkwoord, onderwerp is iets
Pierre is in de tuin > géén koppelwerkwoord, geeft plaats aan

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Junior is ziek.
Junior is ziek geweest
Junior is weer op school.

Slide 11 - Slide

Voorbeeld
  1. De winkel blijft dicht. 
  2. De winkel blijft twee weken gesloten.
  3. De winkel blijft in de hoofdstraat.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 14 - Slide

Programma
  • Terugblikken naar vorige les (5 minuten)
  • Werkwoordsoorten en het soort gezegde dat daarbij hoort.(10 minuten)
  • Oefenen met de werkwoordsoorten  (20 minuten)
  • Klassikaal bespreken opdrachten (10 minuten)
  • Quiz om te kijken of we doelen behaald hebben.

Slide 15 - Slide

Oefenen 

Wat? Maak het stencil. 
Hoe? Op het stencil. In stilte. Geen muziek.
Hulp? Even niet. Als je er een niet weet, dan ga je door naar de volgende vraag. Na afloop bespreken we het.
Tijd? 20 minuten
Klaar? Blok 3 opdracht 10 en 11 (blz 124, 125)
            Blok 4 opdracht 2 en 5 ( blz 169, 171)  


timer
20:00

Slide 16 - Slide

Doelen
Je kunt de zwabbels dromen ;-)
Je kan zien of een zin een wwg of nwg heeft.

Slide 17 - Slide

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 18 - Quiz

Wwg of nwg?

Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
wwg
B
nwg

Slide 19 - Quiz

Kan 'is' een koppelwerkwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, blijven
B
schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
D
zijn, worden, blijven, gaan, schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen

Slide 21 - Quiz

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
heten
B
lijken
C
worden
D
mogen

Slide 22 - Quiz

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
gaan
B
lijken
C
worden
D
schijnen

Slide 23 - Quiz

Vooruitkijken: vrijdag
  • Lezen >doorgeven welk boek je gaat lezen en dit leesboek heb je vrijdag mee!
  • Oefenen naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Slide