This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
1. Leg uit wat adsorptie is.
Slide 1 - Open question
2. Schadelijke stoffen in een gas worden door middel van een adsorptiemiddel verwijderd. Na de adsorptie blijken er nog schadelijke stoffen in het gas te zitten. Leg uit of het adsorptiemiddel een groot of een klein aanhechtingvermogen heeft.
Slide 2 - Open question
3. Welk adsorptiemiddel word er vaak gebruikt?
A
Broom
B
CO2
C
H2O
D
Actieve kool
Slide 3 - Quiz
4. 1 kg actieve kool kan 500g water adsorberen. Bereken hoeveel kg actieve kool 768g kan adsorberen.
Slide 4 - Open question
5. Wat is een loopvloeistof?
Slide 5 - Open question
6. Gijs voert een proef uit met papierchromatografie. Hij gebruikt drie stoffen. Stof A: Lost goed op in de loopvloeistof en hecht goed aan het papier. Stof B: Hecht slecht aan het papier en lost goed op in de loopvloeistof. Stof C: Hecht slecht aan het papier en lost slecht op in de loopvloeistof. Welk van de drie stoffen is het snelste omhoog gegaan?
A
Stof A
B
Stof B
C
Stof C
D
Alle drie tegelijk
Slide 6 - Quiz
7. Leg uit wat er word bedoeld met de mobiele fase en de stationaire fase in papierchromatografie.
Slide 7 - Open question
8. Wat word er bedoeld met loopsnelheid?
Slide 8 - Open question
9. Wat gebeurt er als je de papierchromatografie uitvoert van een paarse inkt stip.
Slide 9 - Open question
10. Wat is een synthese?
Slide 10 - Open question
11. Maak deze reactievergelijking kloppend: ZnS + O2 --> ZnO + SO2
Slide 11 - Open question
12. Wat is het verschil tussen een synthese en een syntheseroute?
Slide 12 - Open question
13. Bij de reactie tussen zinkoxide en koolstof ontstaat er 1,00 kg zink uit elke 3,40 kg zinkoxide. Bereken hoeveel kg zink er ontstaat bij 450 kg zinkoxide.
Slide 13 - Open question
14. Leg uit wat een blokschema is.
Slide 14 - Open question
15. Wat moet er op de plek van x en y staan?
Slide 15 - Open question
16. Wat geeft een blokschema weer?
Slide 16 - Open question
17. Wat moet er op de plek van reactie 1 en reactie 2 te komen staan?
Slide 17 - Open question
18. Wat zijn hernieuwbare grondstoffen?
Slide 18 - Open question
19. Geef een voor- en nadeel van het recyclen van plastic.
Slide 19 - Open question
20. Welk begrip hoort op de puntjes: ... wil zeggen dat je probeert te voeldoen aan de behoeften van het heden, zonder de behoeften in de toekomst te beperken.
A
Hernieuwbare grondstoffen
B
Groene chemie
C
Duurzaamheid
D
Geen van de bovenstaande
Slide 20 - Quiz
21. Welke dingen doen we dagelijks op het gebied van duurzaamheid? Noem 3 dingen.
Slide 21 - Open question
22. Stel een duurzaam blokschema op van het scheiden van het zout/zand mengsel.
Slide 22 - Open question
23. Welke van de onderstaande stoffen is de meest gebruikte oplosmiddel?
A
Chloor
B
Kwik
C
Water
D
Bloed
Slide 23 - Quiz
24. Leg uit waarom water een goed oplosmiddel is.
Slide 24 - Open question
25. Leg uit wat een oplosmiddel is.
Slide 25 - Open question
26. Waarom zijn vaste stoffen moeilijker te vervoeren?
Slide 26 - Open question
27. Is de soortelijke warmte van water groot of klein?
A
Groot
B
Klein
Slide 27 - Quiz
28. Suzanne heeft water onderzocht in de gas, vloeibare en vaste fase. Is de dichtheid in de gas fase groter of kleiner dan in de vloeibare fase? En bij de vaste fase?
Slide 28 - Open question
29. Methaan en water hebben vrijwel dezelfde molecuul massa, hebben ze ongeveer dezelfde kookpunt, zo niet is het hoger of lager?
A
Nee, lager
B
Nee, hoger
C
Ongeveer hetzelfde
Slide 29 - Quiz
30. Waarom duurt het zo lang voordat water is opgewarmd?
Slide 30 - Open question
31. Met wat geef je de zuurgraad aan?
Slide 31 - Open question
32. Is cola een zuur, base of is het neutraal.
A
Zuur
B
Base
C
Neutraal
Slide 32 - Quiz
33. Kees heeft olie geknoeid en wilt het schoonmaken. Wat moet pH-waarde zijn van het schoonmaakmiddel?
A
<7
B
=7
C
>7
Slide 33 - Quiz
34. Anna heeft een vloeistof getest met een universeel indicatorpapier. Het papiertje werd donkerblauw, is de vloeistof dan een zuur, een base of is het neutraal.