Herhaling Thema 4 klas 4

Herhaling thema 4 klas 4
Ecologie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling thema 4 klas 4
Ecologie

Slide 1 - Slide

1. Je kunt beschrijven welke rol bacteriën en schimmels spelen bij de voedselproductie en voedselbederf
Bacteriën en schimmels kunnen koolhydraten omzetten in stoffen die nuttig zijn bij productie van voedingsmiddelen.
- Melkzuurbacteriën: produceren melkzuur, wordt gebruikt bij kaas en yoghurt
- Gisten: produceren koolstofdioxide en alcohol, brood en bier/wijn

Bacteriën en schimmels kunnen voedsel bederf veroorzaken
- Voedselvergiftiging: ontstaat vaak door het eten van voedsel dat door bacteriën is besmet

Slide 2 - Slide

2. Je kunt de werking van enzymen beschrijven
In alle organismen vindt stofwisseling plaats: Assimilatie, fotosynthese, verbranding en gisting

Enzymen versnellen de reacties van stofwisselingsprocessen zonder daarbij te worden verbruikt
- Enzymen zijn eiwitten
- Enzymen werken specifiek: 1 enzym heeft meer 1 werking

Enzymactiviteit: de snelheid waarmee een enzym een reactie versneld

Slide 3 - Slide

De temperatuur en zuurtegraad beïnvloeden de enzymactiviteit volgens een optimumkromme
- Minimumtemperatuur (-pH): de laagste temp. of pH waarbij de enzym actief is
- Optimumtemperatuur (-pH): de temp. of pH waarbij de enzymactiviteit het grootst is
- Maximumtemperatuur (-pH): de hoogste temp. of pH waarbij de enzym actief is

Slide 4 - Slide

Zuurtegraad 

Slide 5 - Slide

3. Je kunt manieren noemen waarop voedsel kan worden geconserveerd
Conserveren: voedsel behandelen zodat het niet of minder snel bederft
- Omstandigheden voor bacteriën en schimmels worden ongunstig gemaakt
- Invriezen: temp. verlagen tot -18 graden
- Koelen: temp. verlagen tot 4 graden
- Pasteuriseren: verhitten tot 72 graden
- Steriliseren: verhitten tot 130-140 graden
- Luchtdicht verpakken: inblikken of vacuüm verpakken
- Drogen: ontdekken van water uit voedsel

Slide 6 - Slide

Conserveermiddelen
Natuurlijke conserveermiddelen toevoegen: 
- Zuur: bijvoorbeeld augurken
- Suiker: bijvoorbeeld jam
- Zout: bijvoorbeeld olijven

Additieven zijn stoffen die aan producten worden toegevoegd om ze langer houdbaar te maken, geur- kleur- en smaakstoffen


Slide 7 - Slide

4. Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedingsvezels in voedingsmiddelen noemen
Voedingsmiddelen: alles wat je eet en drinkt

Voedingsstoffen: bruikbare bestanddelen in voedingsmiddelen

Voedingsvezels: onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel
- Bevorderen darmbewegingen en de stoelgang

Slide 8 - Slide

5. Je kunt de 6 groepen voedingsstoffen met hun functies en kenmerken noemen

Slide 9 - Slide

Een deel van de opgenomen koolhydraten wordt omgezet in glycogeen= reservestof
Een teveel aan opgenomen koolhydraten wordt opgezet in vet en opgeslagen
Een teveel aan vet wordt opgeslagen, vooral onder je huid. Hierdoor wordt je dikker
- Verzadigde vetten: dienen als brandstof. Veel verzadigde vetten eten heb je meer kans op hart- en vaatziekten.
- Onverzadigde vetten: dienen als bouwstof. Heeft je lichaam nodig.

Slide 10 - Slide

6. Je kunt aangeven hoe glucose en zetmeel kunnen worden aangetoond met een indicator
Voedingsstoffen kun je aantonen met behulp van indicatoren
- Met joodoplossing kun je zetmeel aantonen 
- Met teststrookjes kun je glucose aantonen

Slide 11 - Slide

7. Je kunt met behulp van de schijf van vijf adviezen voor een gezonde voeding en leefstijl geven
Adviezen voor gezonde voeding en leefstijl:
- Eet gevarieerd
- Eet niet teveel en beweeg voldoende
- Eet weinig verzadigd vet
- Eet veel groente, fruit en volkorenbrood
- Ga veilig met voedsel om

Slide 12 - Slide

8. Je kunt factoren noemen die van invloed zijn op de grondstofwisseling en op de verbranding in organismen
Grondstofwisseling: de stofwisseling van het lichaam in de rust
- Is afhankelijk van het geslacht, leeftijd, lengte, lichaamsgewicht en milieutemp. 
In een organisme vindt meer verbranding plaats als het meer beweegt

De hoeveelheid aan energie dat je nodig hebt, is afhankelijk van lichaamsinspanning en de grondstofwisseling

Hoeveelheid energie kunnen worden weergegeven in kilocalorieën (kcal)

Slide 13 - Slide

9. Je kunt omschrijven wat vertering is en de functie van verteringssappen en enzymen hierbij aangeven
De volgorde waarin voedsel het verteringsstelsel passeert: 
mond-> slokdarm-> maag-> 12v darm-> dunne darm-> dikke darm-> endeldarm-> anus

Vertering: het afbreken van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen kunnen, in verteringsproducten die dat wel kunnen en in het bloed kunnen worden opgenomen
- Eiwitten, meeste koolhydraten en vetten worden verteerd
- Glucose, mineralen, vitaminen en water hoeven NIET verteerd te worden

Slide 14 - Slide

10. Je kunt beschrijven hoe darmperistaltiek tot stand komt en de functies ervan noemen
Vertering gebeurt met behulp van verteringssappen
- Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren
- Veel verteringssappen bevatten enzymen

Darmperistaltiek ( peristaltische beweging): het afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de wand van de maag en de darmen
- Functie: de voedselbrij voortduwen, kneden en mengen met verteringssappen

Slide 15 - Slide

11. Je kunt delen van het verteringsstelsel noemen met hun functies en kenmerken
Mondholte met gebit en de speekselklieren
- Gebit: verdeelt het voedsel in kleinere stukken en mengt het met speeksel. Hierdoor kun je het beter doorslikken en kunnen de enzymen inwerken
- Speekselklieren: produceren speeksel
- Tong: duwt het voedsel van de mondholte naar de keelholte. Hierop volgt het slikreflex
- Huig: sluit de neusholte af als je slikt
- Strotklepje: sluit de luchtpijp af als je slikt

Slide 16 - Slide

Slokdarm: verplaatst het voedsel van de keelholte naar de maag (door peristaltische beweging
Maag: slaat het voedsel tijdelijk op
- Maagportier: kringspier die de maag afsluit
- Maagsapklieren: produceren maagsap 
Lever produceert gal, wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas
Alvleesklier: produceert alvleessap
Twaalfvingerige darm: mengt gal en alvleessap met de voedselbrij 

Slide 17 - Slide

Dunne darm: mengt darmsap met de voedselbrij en neemt water op in het bloed
- Door darmplooien met darmvlokken heeft de wand een groot oppervlakte. Darmplooien bevatten veel bloedvaten
Blindedarm met wormvormig aanhangsel: Bij een blindedarmontsteking is het wormvormig aanhangsel ontstoken
Dikke darm: Haalt water uit de onverteerde voedselbrij. Hierdoor wordt de brij ingedikt, anders diarree
Endeldarm: slaat de overgebleven voedselresten op voor de ontlasting aan  

Slide 18 - Slide

12. Je kunt de verteringssappen noemen met hun functies
Speeksel is slijm dat o.a. bestaat uit water en een enzym
- Functie slijm: voedsel gemakkelijker kunnen doorslikken
- Functie enzym: zetmeel voor een deel verteren
Maagsap bestaat o.a. uit water, maagzuur en een enzym
- Functie maagzuur (lage pH): bacteriën in voedsel doden
- Functie enzym: eiwitten voor een deel verteren
Gal bevat geen enzym
- Functie: vetten emulgeren (grote druppel -> kleinere druppels) hierdoor vergroot gal de oppervlakte zodat de enzymen er makkelijk bij kunnen

Slide 19 - Slide

13. Je kunt de delen van een tand of kies noemen met hun kenmerken
Het gebit bestaat uit snijtanden, hoektanden en kiezen
Uitwenidige bouw van een tand en kies:
- Kroon: deel dat buiten de kaak uitsteekt
- Wortels: deel in de kaak
Inwendige bouw van een tand of kies:
- Tandbeen: grootste deel waaruit de tand of kies bestaat
- Glazuur: zeer harde laag om het tandbeen van de kroon
- Cement: laagje om het tandbeen van de wortels
- Tandholte: holte in de tandbeen waarin de bloedvaten en zenuwen liggen

Slide 20 - Slide

14. Je kunt bij zoogdieren het verband aangeven tussen voedselkeuze, de lengte van het darmkanaal en de kenmerken en functies van de tanden en kiezen
Plantaardig voedsel is moeilijker verteerbaar dan dierlijkvoedsel
Planteneters (herbivoren):
- Darmkanaal lang in verhouding met lichaamslengte
- Hebben plooikiezen, de plooien lopen loodrecht op de kauw richting
- De hoektanden ontbreken vaak
Vleeseters (carnivoren): 
- Darmkanaal kort in verhouding van lichaamslengte
- Knipkiezen 
- Hoektanden groot spits en scherp om prooi te doden

Slide 21 - Slide

Alleseters (omnivoren):
-Darmkanaal middellang in verhouding met lichaamslengte
- Knobbelkiezen waarmee ze voedsel fijnmalen
- Hoektanden en snijtanden dienen om voedsel in stukken te snijden

Slide 22 - Slide

15. Je kunt omschrijven wat tandplak en tanderosie is
Tandbederf: aantasting van tanden en kiezen door tandplak of tanderosie
- Poetsen met tandpasta met fluoride gaat tandbederf tegen
Tandplak: een dun laagje aanslag dat zich dagelijks op tanden en kiezen afzet
- Bestaat uit bacterien, etensresten en speeksel
Gevolg van tandplak: 
-Bacterien zetten suikers om in zuur 
- Tandplak kan verkalken tot tandsteen
Tanderosie: aantasting van het gebit door zure stoffen in voedsel

Slide 23 - Slide