V2 Leesvaardigheid H19

Leesvaardigheid H18 en H19
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leesvaardigheid H18 en H19

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Lezen in leesboek 4
  2. Herhalen Leesvaardigheid 18
  3. Starten met leesvaardigheid 19

Slide 2 - Slide

Lezen

Slide 3 - Slide

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een alinea wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord dat aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.

Slide 4 - Quiz

Wat is een verbinding/tekstverband?
A
een verbindingswoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot

Slide 5 - Quiz

Verbinding: TEGENSTELLING wordt aangegeven met verbindingswoord:
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 6 - Quiz

Verbinding CONCLUSIE wordt aangegeven met verbindingswoord:
A
evenals
B
dus
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 7 - Quiz

Waarmee geeft de schrijver Verbindingen aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Verbindingswoorden
D
Verwijswoorden

Slide 8 - Quiz

Huiswerk bespreken
Opdr 8 van H18
De rest van de opdrachten kun je nakijken met het antwoordenboek. Kijk na met een andere kleur pen en verbeter je antwoorden. Vul zo nodig je antwoorden ook aan.

Slide 9 - Slide

H 19 Verwijswoorden
Woorden die verwijzen naar een ander woord of woordgroep. 
  • Voornaamwoorden: hij, deze, datgene, het enz.
  • Bijwoorden: daar, toen, zo enz.
  • Zelfstandige naamwoorden

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 11 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 12 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 13 - Quiz

Opdrachten
Lezen blz 78 en maken opdracht 1 t/m 4

Slide 14 - Slide