Taalcompleet A1 Thema 7

• Alfabetisering NT2
• Beroepsopleiding

vervoersmiddelen

Vul het goede vraagwoord in:
..... gram druiven wilt u?

1. Wanneer
2. Hoeveel
3. Hoe
4. Wat

Vul het goede vraagwoord in:
..... warm is het vandaag?

1. Wanneer
2. Hoeveel
3. Hoe
4. Wat

Vul het goede vraagwoord in:
..... moet jij naar de tandarts?

1. Wanneer
2. Hoeveel
3. Wie
4. Wat

Welke zin is goed?

1. Hoelang ben jij?
2. Hoelang duurt de les?

Welk woord hoort er niet bij?

1. Snelweg
2. Stoplicht
3. Zebrapad
4. School

Welk woord hoort bij verkeersborden?

1. Regels
2. Stoplicht
3. Zebrapad
4. School

Welke woorden hoort bij dit verkeersbord?

1. Je mag niet ...
2. Je moet ...
3. Zebrapad
4. Let op!

Vul de goede vorm in:
Maria ... geen melk.

1. mogen
2. mag

Vul de goede vorm in:
Je ... morgen niet komen.

1. kunnen
2. kan
3. kun
4. kunt

U kun goed Nederlands spreken.
Is deze zin goed?

1. Ja.
2. Nee.

Vul de goede vorm in:
Ik ... in het weekend sporten.

1. kunnen
2. kan
3. kun
4. kunt

Wat is de hoofdstad van Nederland?

1. Rotterdam
2. Den Haag
3. Amsterdam
4. Haarlem

Wat is de hoofdstad van Groningen?

1. Friesland
2. Groningen
3. Drenthe
4. Assen

Groningen ligt in het ... van Nederland.

1. noorden
2. oosten
3. zuiden
4. westen

Wat is goed?

1. De foto hangt aan de muur.
2. De foto hangt voor de muur.
3. De foto hangt naast de muur.
4. De foto hangt onder de muur.

Wat is goed?

1. De boeken staan op de plank.
2. De boeken staan in de plank.
3. De boeken staan naast de plank.
4. De boeken staan voor de plank.

Jody is ..... naar Groningen.

1. doorgeven
2. onderweg
3. thuis
4. file

Kijk naar het plaatje. 

Je moet hier:

1. Bij de tweede straat naar links.
2. Bij de eerste straat naar rechts.
3. Bij de derde straat naar rechts.
4. Rechtdoor.

Wat is goed?

1. Zij gaan in 14 april trouwen.
2. Zij gaan op 14 april trouwen.
3. Zij gaan om 14 april trouwen.
4. Zij gaan tot 14 april trouwen.

Op de klok staat:
13:37
Hoe laat is het?

1. Het is zeven over half een.
2. Het is half vier.
3. Het is zeven voor half twee.
4. Het is zeven over half twee.

Nederland heeft 14 provincies.

1. waar
2. niet waar

Kijk goed naar het volgende plaatje.

Hoe laat vertrekt de eerste trein naar Utrecht?

Je ben om kwart over twee op het station. Ben je op tijd?

1. Ja.
2. Nee.

Dit is onze huis.
Is deze zin goed?

1. Ja.
2. Nee.

Deze man woont naast je.
Hij is ... buurman

1. jouw
2. zijn
3. uw
4. hun

Wij hebben drie tassen.
Het zijn ... tassen.

1. zijn
2. mijn
3. onze
4. haar

Zij gaat met ... fiets.

1. zijn
2. ons
3. haar
4. jouw

In welke zin past: tot en met

1. Het is 10.00 uur. Het is dus ... ochtend.
2. Maaike is ... het weekend bij haar tante.
3. De winkel is vanaf volgende week ... om 8.00 uur open.
4. De bus komt vanmiddag om 14.15 uur ... aan.