herhalingsles A2-B1

Herhaling 
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling 

Slide 1 - Slide

werkwoorden 
het presens  /
tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Enkelvoud (snijden)
Ik snijd het vlees
Je/jij snijdt het vlees
Snijd je/jij het vlees? 
Hij/ zij snijdt het vlees

Slide 3 - Slide

Meervoud (snijden)
We/wij snijden het vlees
Jullie snijden het vlees
Ze/zij snijden het vlees

Slide 4 - Slide

Enkelvoud (helpen) 
Ik help mijn moeder.
Je/jij helpt mijn moeder.
Help je/jij mijn moeder?
Hij/ zij  helpt mijn moeder. 

Slide 5 - Slide

Meervoud (helpen) 
We/wij helpen mijn moeder.
Jullie helpen mijn moeder. 
Ze/zij helpen mijn moeder. 

Slide 6 - Slide

Peter ... zijn moeder.
A
helpen
B
help
C
helpt

Slide 7 - Quiz

Het kind ... in haar boek.
A
kleurt
B
kleur
C
kleuren

Slide 8 - Quiz

Het meisje ... op straat.
A
hinkelen
B
hinkelt
C
hinkel

Slide 9 - Quiz

De jongens ... op het schoolplein.
A
vecht
B
vechten
C
vechtt

Slide 10 - Quiz

Ik ... naar mijn docent.
A
lag
B
lacht
C
lach
D
lachen

Slide 11 - Quiz

De kinderen ... in de lucht.
A
springen
B
springt
C
spring
D
springtt

Slide 12 - Quiz

Het eten ruiken lekker.
Goed
Fout

Slide 13 - Poll

De zon schijnt.
Goed
Fout

Slide 14 - Poll

De jongen bloed aan zijn vinger.
Goed
Fout.

Slide 15 - Poll

Wederkerend voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
voorbeeld
eerste persoon ev.
me
ik schaam me
tweede persoon ev.
je
u
jij schaamt je
derde persoon ev. 
zicht
u schaamt u (zich)
eerste persoon mv. 
ons
wij schamen ons
tweede persoon ev.
je
u
jullie schamen je
u schaamt u (zich) 
derde persoon
zich
zij schamen zich

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Perfectum

Slide 21 - Slide

Het werkwoord in de voltooide tijd. 








In de voltooide tijd gebruik je twee werkwoorden:
  • vorm van 'hebben' (of 'zijn') - (dit is de PV)
  • voltooid deelwoord




 

Slide 22 - Slide

Regelmatige werkwoorden

Er zijn  regelmatige en onregelmatige werkwoorden. 

Een voltooid deelwoord begint vaak met ge- en eindigt op een -d of een -t: (ge + stam + d / t)
Wanneer T of D? PAKETSCHIFF X
STAM = ik-vorm van het werkwoord
maken: stam = ik maak = ge-maak-t
spelen: stam= ik speel = gespeel-d

LET OP: reizen en leven!!! Altijd met +d





Slide 23 - Slide

Let op: reiZen & leVen
Reizen: ik-vorm = reis
Voltooid dw = ge-reis-D (gebruik de Z voor Paketschiff x)

Leven: ik-vorm = leef
Voltooid dw = ge-leef-D (gebruik de V voor Paketschiff x)

Slide 24 - Slide

Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-.

maar kan ook beginnen met 
be- (bedanken - bedankt)
ver- (vertellen -verteld)
ont- (ontdekken - ontdekt)
her- (herinneren - herinnerd)
aan het begin van een werkwoord. 
Deze voltooide deelwoorden krijgen dan geen extra ge meer!

Slide 25 - Slide

Wij hebben .................. (leven)

Slide 26 - Open question

Diederik heeft ..................... op de vraag. (antwoorden)

Slide 27 - Open question

De bakker heeft de ingrediënten goed ................. (mixen)

Slide 28 - Open question

Skiën heeft hij nooit ................... (durven)

Slide 29 - Open question

De cursisten hebben de grammatica goed ...................... (oefenen)

Slide 30 - Open question

Wat heb jij bij de Mediamarkt .................... (bestellen)

Slide 31 - Open question

Wie heeft de koning .....................? (ontmoeten)

Slide 32 - Open question



Het perfectum 
onregelmatig

Slide 33 - Slide

Het perfectum onregelmatig
denken      -         ik heb gedacht
hebben      -         ik heb gehad
beginnen   -        ik ben begonnen
kiezen         -        ik heb gekozen
begrijpen   -        ik heb begrepen
kopen         -        ik heb gekocht
vergelijken -       ik heb vergeleken
gaan            -       ik ben gegaan
fluiten         -       ik heb gefloten

Slide 34 - Slide

Vervolg perfectum onregelmatig
blijven        - ik ben gebleven
helpen       - ik heb geholpen
lachen       - ik heb gelachen
lopen         - ik heb gelopen
staan         - ik heb gestaan
rijden        - ik heb gereden
zingen       - heb gezongen
slapen       - ik heb geslapen
nemen       - ik heb genomen

Slide 35 - Slide

Wij hebben lekker ..................... in het hotel. (slapen)

Slide 36 - Open question

Jij hebt de opdracht niet goed ...................... (begrijpen)

Slide 37 - Open question

Mijn man heeft lekkere broodjes ................. (kopen)

Slide 38 - Open question

De mensen hebben een nieuwe regering ...................... (kiezen)

Slide 39 - Open question

Imperfectum
Regelmatige werkwoorden





Bijvoorbeeld:
fietsen - Ik fietste naar school. - Wij fietsten naar school.
werken - Hij werkte bij een bakker. - Zij werkten bij een bakker.
wonen - Zij woonde in Leeuwarden. - Jullie woonden in Leeuwarden.



enkelvoud
-te of -de
meervoud
-ten of -den

Slide 40 - Slide

Uitleg
Praten
  • praten - en = prat
  • letter -t in paketschiff x
  • ja, dus -te(n) achter de ik-vorm

Tegenwoordige tijd: 
ik praat

Verleden tijd:
ik praatte
wij praatten




Slide 41 - Slide

Oefening
Opdracht: Schrijf de verleden tijd van het werkwoord.










timer
10:00
werken
Ik ...
verven
Ik ...
luisteren
Ik ...
praten
Ik ...
verhuizen
Ik ...

Slide 42 - Slide

Uitleg
Onregelmatige werkwoorden
Voor sommige werkwoorden is geen regel. Je kunt niet -te, -ten, -de of -den achter het woord zetten. Je moet de woorden leren.

Bijvoorbeeld:
lezen - Ik las
schrijven - Ik schreef
spreken - Ik sprak
doen - Ik deed
komen - Ik kwam
zien - Ik zag




Slide 43 - Slide

Uitleg
Onregelmatige werkwoorden

zijn
hebben
ik was
jij was
u was
hij / zij was
wij waren
jullie waren
zij waren
ik had
jij had
u had
hij / zij had
wij hadden
jullie hadden
zij hadden

Slide 44 - Slide

Uitleg
Onregelmatige werkwoorden
gaan
lopen
vinden
doen
komen
ik ging
wij gingen
ik liep
wij liepen
ik vond
wij vonden
ik deed
wij deden
ik kwam
wij kwamen
zeggen
moeten
mogen
gaan
blijven
ik zei
wij zeiden
ik moest
wij moesten
ik mocht
wij mochten
ik ging
wij gingen
ik bleef
wij bleven
moeten
denken
kunnen
kopen
eten
ik moest
wij moesten
ik dacht
wij dachten
ik kon
wij konden
ik kocht
wij kochten
ik at
wij aten

Slide 45 - Slide

Uitleg
Onregelmatige werkwoorden

lezen
schrijven
spreken
ik las
jij las
u las
hij / zij las
wij lazen
jullie lazen
zij lazen
ik schreef
jij schreef
u schreef
hij / zij schreef
wij schreven
jullie schreven
zij schreven
ik sprak
jij sprak
u sprak
hij / zij sprak
wij spraken
jullie spraken
zij spraken

Slide 46 - Slide


Uitdoen  Imperfectum
Gisteren ... ik het licht ...


A
heb ... uitgedaan
B
deed ... uit
C
ben ... uitgedaan
D
heb ... uit gedaan

Slide 47 - Quiz


Vliegen  Imperfectum
De vogel ... door de lucht.


A
vliegt
B
vliegde
C
vloogde
D
vloog

Slide 48 - Quiz


Vallen  Imperfectum
Vorig jaar ... van de trap.


A
vielde
B
valde
C
viel
D
val

Slide 49 - Quiz


Zeggen  Imperfectum
Dat ... je al.


A
zegde
B
zegte
C
zij
D
zei

Slide 50 - Quiz

spreekopdrachten

Slide 51 - Slide

spreekopdracht 1
1. Ik heb mijn huis modern ingericht. Hoe heb jij je huis ingericht? Benoem ook meubelstukken enz. 
2. Ik eet elke dag muesli en fruit bij mijn ontbijt. En ik drink ook thee. Wat eet jij als ontbijt?
3. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. In Amsterdam zijn grachten en veel oude huizen. Er zijn ook veel musea in Amsterdam. Wat kun je vertellen over de hoofdstad Duitsland?

hebben? En vertel ook waarom juist daar.
7. Veel Nederlanders hebben 1 of meer huisdieren. Hebt u ook huisdieren? Vertel
ook waarom u wel of geen huisdieren heeft.
8. Als ik op vakantie ga, slaap ik het liefst in een luxe 5-sterren hotel ergens in een
warm land aan de zee. Waarheen gaat u het liefst op vakantie? En vertel ook
waarom u dat leuk vindt.
9. Gaat u wel eens op reis naar een mooie stad? Welke stad vindt u het mooist en
hoe gaat u naar die stad?
10. Ik vier mijn verjaardag het liefst met vrienden en familie. Wat doet u op uw
verjaardag?
11. Ik gebruik mijn telefoon heel vaak. Waarvoor gebruikt u uw telefoon?
12. In Nederland regent het heel vaak. Wat vindt u daarvan? En hoe vaak regent
het in het land waar u geboren bent?

Slide 52 - Slide

spreekopdracht 2
4. Sommige mensen hebben een vakantiehuis. Waar zou jij een vakantiehuis willen hebben? En vertel ook waarom juist daar.
5. Gaat je wel eens op reis voor een weekend? Waar ga je graag naartoe en wat doe je dan allemaal?
6. Ik gebruik mijn telefoon heel vaak. Waarvoor gebruik jij je telefoon? Zou je hem minder willen gebruiken?

Slide 53 - Slide

speel jeopardy
hiermee herhaal je veel dingen

Slide 54 - Slide