Grammatica: Van A tot zin 3.13 - 3.19 voltooide tijd en verleden tijd

Van A tot zin: 4.10 en 4.11
Hoofdzinnen en bijzinnen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Van A tot zin: 4.10 en 4.11
Hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 1 - Slide

hoofdzinnen en bijzinnen.
hoofdzin, voegwoord, hoofdzin
Ik ga niet naar school, want ik ben ziek.
hoofdzin, voegwoord, bijzin
Ik ga niet naar school, omdat ik ziek ben.

Slide 2 - Slide

Voegwoord in een hoofdzin
Typ het goede voegwoord.

Slide 3 - Slide

Je praat over een tegenstelling

Slide 4 - Open question

Je kunt tussen twee dingen kiezen.

Slide 5 - Open question

Je geeft een reden.

Slide 6 - Open question

Je praat over twee dingen.

Slide 7 - Open question

Je praat over iets wat logisch na iets anders gebeurt.

Slide 8 - Open question

Voegwoord in een bijzin
Typ het goede voegwoord.

Slide 9 - Slide

Je vertelt waarom je iets doet of waarom iets gebeurt.

Slide 10 - Open question

Je vertelt wanneer je iets doet of wanneer iets gebeurt.

Slide 11 - Open question

Hoofdzinnen en bijzinnen
Maak een goede zin.

Slide 12 - Slide

Maak een zin met 'omdat' in het midden.

Slide 13 - Open question

Maak een zin met 'omdat' aan het begin.

Slide 14 - Open question

Maak een zin met 'want'.

Slide 15 - Open question

Maak een zin met 'als'.

Slide 16 - Open question

Hoofdzinnen en bijzinnen
Praat met de klasgenoot naast je.
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin.

Slide 17 - Slide