Zwakke- en sterke werkwoorden

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel
1. Aan het einde van de les weet je wat zwakke- en sterke werkwoorden zijn. 
2. Aan het einde van de les weet je hoe je zwakke werkwoorden in enkelvoud schrijft binnen een zin. 
3. Aan het einde van de les weet je hoe je zwakke werkwoorden in meervoud schrijft binnen een zin. 
4. Aan het einde van de les weet je hoe je sterke werkwoorden schrijft binnen een zin.
5. Aan het einde van de les weet je hoe 't kofschip werkt en bij welke vorm je deze inzet.
6. Aan het einde van de les weet je wat een bijvoeglijke naamwoord is en hoe je dit schrijft. 

Slide 2 - Slide

Wat is een zwak werkwoord?

Slide 3 - Mind map

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 4 - Mind map

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Slide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn zo zwak, dat ze niet van klank kunnen veranderen. Bijvoorbeeld: fiets/fietste - kook/kookte - maak/maakte. In de schrijfwijze verandert er niets. 

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die zo sterk zijn dat ze van klank veranderen. Bijvoorbeeld: lopen/liep - zingen/zong.
Sterke werkwoorden schrijf je zoals je hoort. 

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Deze woorden zeggen iets over het zelfstandig naamwoord. Deze woorden schrijf je zo kort mogelijk op! 
Dus we zeggen niet grootte auto, maar: grote auto
Geen verlichtte kamer, maar: verlichte kamer
Deze woorden hebben dus nooit een uitgang met dde of tte.

Slide 9 - Slide

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Lopen

Bieden
Fietsen
Koken
Maken
Bedriegen
Bederven
Barsten

Slide 10 - Drag question

Schrijfwijze sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden schrijf je zoals je hoort. Zwem wordt bijvoorbeeld zwom. Hier is niet perse een regel voor. Jij moet dus zelf leren dat dit de verledentijdsvormen zijn. 

Slide 11 - Slide

De verleden tijd van blazen

Slide 12 - Open question

De verleden tijd van roep

Slide 13 - Open question

Schrijfwijze zwakke werkwoorden


Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank, ze zijn te zwak om van klank te veranderen (fietsen, fietsten, gefietst).
Bij een voltooid deelwoord van de zwakke werkwoorden kijk je eerst naar de ik-vorm. In dit geval: fiets. Daarna zet je er (te( n) of (de(n) achter. Je gebruikt het ‘t kofschip x om erachter te komen of je te of de gebruikt. Zit de laatste letter van de stam in ‘t kofschip x? Dan gebruik je te (n).

Slide 14 - Slide

Hoe werkt zoiets?
Je kijkt of het de persoonsvorm in de verleden tijd is. Je gaat eerst kijken of het een zwak werkwoord is. Dus: het werkwoord kan niet veranderen van klank. We kiezen nu het woord: besteed en we gebruiken de ik-vorm. Het is een zwak werkwoord. We kijken eerst naar de ik-vorm. Dat is: besteed. We zien dat het de ik-vorm is dus we krijgen + te of + de. Je gebruikt nu 't kofschip x. Staat de d in 't kofschip x? Nee, dus = besteed + de = besteedde

Slide 15 - Slide

Geef de verleden tijd weer van fietsen. Ik .......... elke dag naar mijn werk.
A
Fietsde
B
Fietstte
C
Fietste
D
Fietsdde

Slide 16 - Quiz

Geef de verleden tijd van praten. Ik ........ de hele dag.
A
Praatte
B
Praate
C
Prate

Slide 17 - Quiz

Geef de juiste vorm van de verleden tijd:

1. Ik (praten) te hard __________________
2. Ik (begin) langzaam aan mijn huiswerk________________
3. Wij (fietsen) langs de Maas ____________
4. Ik (vergeet) telkens een verjaardag ___________
5. Miky en Lieke (spelen) veel met elkaar ____________

Slide 18 - Open question

Welke regel pas je toe bij sterke werkwoorden? Je schrijft het ..............

Slide 19 - Open question

Zwakke werkwoorden in het enkelvoud krijgen ten of den
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Geef een samenvatting van de les in minimaal 4 zinnen, wat heb je geleerd?

Slide 21 - Mind map

Welke doelen heb je behaald en welke niet? Geef het als volgt aan (voorbeeld):
Wel: 1,2,3 en 5. Niet: 4 en 6.
1. Aan het einde van de les weet je wat zwakke- en sterke werkwoorden zijn.
2. Aan het einde van de les weet je hoe je zwakke werkwoorden in enkelvoud schrijft binnen een zin.
3. Aan het einde van de les weet je hoe je zwakke werkwoorden in meervoud schrijft binnen een zin.
4. Aan het einde van de les weet je hoe je sterke werkwoorden schrijft binnen een zin.
5. Aan het einde van de les weet je hoe 't kofschip werkt en bij welke vorm je deze inzet.
6. Aan het einde van de les weet je wat een bijvoeglijke naamwoord is en hoe je dit schrijft.

Slide 22 - Mind map