Les 3 - periode 4 - 20 de mayo 2022

Clase 3 - período 4 - 20 de mayo 2022
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Clase 3 - período 4 - 20 de mayo 2022

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
LEERDOELEN:

  1. We leren het werkwoord 'ir' vervoegen en gebruiken
  2. We oefenen met het zeggen met welk vervoermiddel je reist
  3. We combineren woorden van frequentie met de pretérito perfecto



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

HW: Ejercicio 3 - página 12 
Hoy ha sido (=is geweest) un día divertido (=leuk). A las 10 de la 
mañana he llegado (=ben ik aangekomen) al hotel en Barcelona 
y me han ofrecido (=hebben aangeboden) una suite superior por 
un precio bueno.
Después, mi primo (=neef) Enrique me .......................... (llamar=bellen) al móvil y me ............................... (invitar=uitnodigen) a cenar (=dineren) en Can Fabes, un restaurante con dos estrellas Michelín.

                  LET GOED OP welke persoonsvorm van 'haber' je moet gebruiken!!

Slide 4 - Slide

HW: Ejercicio 2 (página 11 del reader)
Kijk naar de foto en schrijf 5 mogelijke
vragen op over de stad

  • 1) ¿Dónde está la Plaza Pintores?
  • 2) ¿En qué calle está el supermercado?
  • 3) ¿Dónde está la papelería?
  • 4) ¿En qué calle está el museo?
  • 5) ¿Dónde está el cine?

Slide 5 - Slide

El verbo 'ir' (gaan)
Het werkwoord 'ir' betekent gaan


Ir + a + infinitief = iets gaan doen (in de toekomst)

--> Voy a comprar un teléfono

Slide 6 - Slide

'Ir' in combinatie met voorzetsels
Ir + a   = gaan naar/iets gaan doen



Ir + en = met de ... gaan



Ir de    = activiteit

Slide 7 - Slide

     Ejercicio 2 - página 14 
timer
2:00
Er zijn twee uitzonderingen waarbij je het voorzetsel 'a' gebruikt:

Voy a pie
*ik ga lopend

Voy a caballo
*ik ga te paard

Slide 8 - Slide

Schrijf op in het Spaans hoe je reist
('Ik ga met de ...')

Slide 9 - Mind map

Frequentie van tijd
(casi) nunca
(bijna) nooit
una vez
één keer
alguna vez
ooit
a veces
soms
varias veces
verschillende keren
todavía no
nog niet
ya
al
(casi) siempre
(bijna) altijd
Frequentie van tijd:

Hoe vaak doe je iets?
Hoe vaak heb je iets gedaan?
Je kunt deze tijdsaanduidingen combineren met de 'pretérito perfecto'

Slide 10 - Slide

Ejercicio 3 (página 15)
  1. Ik ben nooit naar Cuba gereisd.
  2. Ik heb één keer een Spaans boek gelezen.
  3. Heb je ooit paella gegeten?
  4. Soms reis ik met de trein naar school.
  5. Ik ben verschillende keren naar Amerika gereisd.
  6. We hebben onze studie nog niet afgerond.
  7. Ik heb al gegeten.
  8. Ik heb altijd gehouden van naar de bioscoop gaan.
timer
4:00

Slide 11 - Slide

Spreekoefening
1. ¿Cuántas veces has viajado al extranjero (=het buitenland)?
2. ¿Cuántas veces has probado comida china?
3. ¿Cuántas veces has leído una novela?


(casi) nunca - una vez - alguna vez - a veces - varias veces - todavía no - ya - (casi) siempre

Slide 12 - Slide

¿Qué hemos hecho hoy?
LEERDOELEN:

  1. We leren het werkwoord 'ir' vervoegen en gebruiken
  2. We oefenen met het zeggen met welk vervoermiddel je reist
  3. We combineren woorden van frequentie met de pretérito perfecto

Slide 13 - Slide

Los deberes
                       
                             No hay deberes ...
                         


Ik deel deze Lesson Up via onze gezamenlijke Teams-chat!

Slide 14 - Slide