Taal Thema 5 les 4 PV

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Taal Thema 5 Les 4

Doel:

Ik weet hoe ik de persoonsvorm schrijf als er je of jij achter staat.

Wat heb je nodig?

Een actieve houding 

Weet je nog hoe het moet?

Persoonsvorm zoeken

Persoonsvorm: een werkwoord dat een activiteit uitdrukt. Zoals: Fietsen, lopen en zwemmen

Onderwerp: een mens, dier of ding dat de activiteit uitvoert. Zoals: Ik, wij, Eva en Bas

Ik fiets vandaag naar school.

Eva en Bas lopen naar school.

Wij werken nu thuis en niet op school.

Tijdproef

1.  In welke tijd staat de zin?

2. Verander de zin naar de 

     andere tijd.

3. Het woord dat veranderd is

     de persoonsvorm!

Tegenwoordige tijd:

Hij loopt nu naar huis

Verleden tijd:

Hij liep gister naar huis

Wat is de PV in de volgende zin?
Daarom werken we thuis.

Getalproef

1. Staat de zin in meervoud of enkelvoud?

2. Verander de zin naar de andere vorm.

3. Het woord dat veranderd is de persoonsvorm!

Enkelvoud:

Ik luister niet goed

Meervoud:

Wij luisteren niet goed

Wat is de PV in de volgende zin?
Bram doet stroop op zijn pannenkoek.

Wat is de PV in de volgende zin?
Pak jij het cadeau uit?

Vraagproef

1. Maak de zin vragend

2. Het woord dat vooraan staat is de persoonsvorm

Gewone zin:

Wij liepen richting de bios

Vraagzin:

Liepen wij richting de bios?

Wat is de PV in de volgende zin?
Bart pakt zijn nieuwe fiets.

Nu de nieuwe regel, dus let goed op!

Kijk GOED naar deze zinnen.

Jij speelt vandaag Among Us. 

Speel jij vandaag Among us?

Jij doet mee met Lessonup.

Doe jij mee met Lessonup?

Zie jij het verschil?

En vertel! Heb jij het verschil gezien. Typ je antwoord.

Voorbeelden

vinden

Je vindt het leuk.

Vind je vandaag bij mij?

raden

Je raadt het niet.

Misschien raad je het niet.

Let op!!!!! Het onderwerp moet JE zijn...

Je zusje houdt van haar vriendinnen.

Houdt je zusje van haar vriendinnen?

Je beste vriend speelt ook Among Us sinds vandaag.

Sinds vandaag speelt je beste vriend ook Among Us.

Checken door er JIJ van te maken. Kan dat niet? Dan is je NIET het onderwerp.

Wat is het onderwerp?

Heeft je broer de verwarming lager gezet?

1. je
2. je broer

Wat is het onderwerp?

Staat je computer elke dag aan?

1. je
2. je computer

Wat is het onderwerp?

Vandaag kwam je met de fiets naar school.

1. je
2. de fiets

Is JE het onderwerp van de zin?

Denk je zelf wel eens na over het milieu?

1. ja
2. nee

Is JE het onderwerp van de zin?

Heb je er nooit bij stil gestaan?

1. ja
2. nee

Is JE het onderwerp van de zin?

Hebben je ouders er weleens wat van gezegd?

1. ja
2. nee

Is JE het onderwerp van de zin?

Hebben anderen je aan het denken gezet?

1. ja
2. nee

Is JE het onderwerp van de zin?

Vanaf vandaag speel je ook among us.

1. ja
2. nee

Maken

Thema 5 Les 4

Taak 4 proberen

Let op minder dan 5 munten maak 4*/**

bij 5 munten maak 4**/***

Klaar ?

Maak 4 extra