Les 29 H4- Meewerkend voorwerp (vmbo-t/havo)

Lesdoel vandaag
Ik kan in een zin de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp benoemen.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Lesdoel vandaag
Ik kan in een zin de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp benoemen.

Slide 1 - Slide

Wat was het huiswerk?
Lezen: theorie over het vinden van het lijdend voorwerp op blz. 80.


Maken: opdracht 1 t/m 5

Slide 2 - Slide

Waarom grammatica
  1. Het helpt je bij formuleren van zinnen.
  2. De kennis die je bij Nederlands leert over grammatica, kan  
         je helpen bij het leren van een andere taal.

Slide 3 - Slide

Gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm.

Slide 4 - Slide

Welke vraag stel je bij een onderwerp?

Slide 5 - Open question

Welke vraag stel je bij een lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open question

Welke vraag stel je bij een meewerkend voorwerp?

Slide 7 - Open question

Lijdend Voorwerp

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Het lijdend voorwerp
Na deze les kun je het lijdend voorwerp vinden

Slide 10 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Wie / wat + gezegde+ onderwerp
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 11 - Slide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp: wie/wat  + werkwoordelijk gezegde +  onderwerp 

LET OP! 
  • Als je geen antwoord kunt geven op de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp ontbreekt het lijdend voorwerp

  • Als er maten, gewichten en afstanden in een zin staan is er nooit  een lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

 Meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Meewerkend voorwerp (1)
Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden waarbij de onderstaande truc van toepassing is:

Kan ik aan iemand + werkwoord?

Kan ik aan iemand geven? - zin met meewerkend voorwerp
Kan ik aan iemand dansen? - zin zonder meewerkend voorwerp

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Benoem de zinsdelen. - De docent Nederlands gaf [de leerling] een negen op zijn toets.
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
B
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quiz

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Aan de slag!!
Stencil Taalverzorging over het meewerkend voorwerp

Maken: opdracht 1 t/m 3  en opdracht 5
timer
20:00

Slide 22 - Slide

Huiswerk
Stencil Taalverzorging over het meewerkend voorwerp

Afmaken: opdracht 1 t/m 3  en opdracht 5

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link