Betrekkelijke voornaamwoorden
(who, whom, whose, which, that)
Als je meer informatie geeft over eerdergenoemde personen, dieren, dingen of plaatsen.
1. Who/that gebruik je bij personen
2. Which/that gebruik je bij dieren, dingen en plaatsen
3. Whose gebruik je bij de vertaling 'van wie', 'waarvan' of 'wiens'
4. Whom/which gebruik je na een voorzetsel
waar de zin over gaat (geen komma gebruiken).
5. That gebruiken bij zinnen die niet tussen twee komma's staan (geen komma gebruiken).