Zet op volgorde van minste naar meeste invloed op de prijs van een product door producenten, kies uit: monopolie; volkomen concurrentie; oligopolie; monopolistische concurrentie.
Tekst
Slide 5 - Open question
Vul het verhaal in.
Hoe meer ik verdien hoe minder goederen ik ga kopen, de merken zal ik laten liggen, maar ik koop steeds meer
goederen.
Het maakt niet uit hoe veel ik verdien, goederen zal ik altijd kopen.
B-
A-
inferieure
normale
luxe
Slide 6 - Drag question
Wat meet je met de kruislingse elasticiteit?
A
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product A.
B
Het verband tussen de vraag naar product A en het inkomen.
C
Het verband tussen het aanbod van product A en het inkomen.
D
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product B.
Slide 7 - Quiz
inferieure goederen
complemen-taire goederen
prijsinelastische vraag
prijselasticiteit
kruislingse elasticiteit
inkomens elasticiteit
Slide 8 - Drag question
Wat geeft P1
aan?
Slide 9 - Slide
Wat geeft P1 aan?
A
P1 is de evenwichtsprijs.
B
P1 is de plek waar geen winst en geen verlies meer gemaakt wordt.
C
P1 is het Nash-evenwicht.
D
P1 geeft hier niks bijzonders aan.
Slide 10 - Quiz
Sleep de goederen naar de juiste plek.
substitutie goederen
complementaire goederen
geen onderling verband
Slide 11 - Drag question
Juist of onjuist?
Voor een ondernemer op een markt van volkomen concurrentie zal de MO altijd gelijk zijn aan de (evenwichts)prijs.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Op welke manieren wordt een situatie niet meer Pareto-Efficiënt?
A
Als er een heffing gevoerd wordt.
B
Als het consumentensurplus vergroot t.o.v. het producentensurplus.
C
Als er een accijns wordt ingesteld.
D
Als de vraag en aanbodlijn verschuiven.
Slide 13 - Quiz
Wat is een consumenten surplus?
Slide 14 - Open question
Leidt een octrooi tot een welvaartstoename, of welvaartsverlies op korte termijn, volgens Pareto?
A
Welvaartsverlies, omdat de prijs hoger is dan wanneer er volkomen concurrentie zou zijn.
B
Welvaartsverlies, omdat andere bedrijven nu het product kunnen maken en dus geen inkomsten hebben.
C
Welvaartstoename, omdat het zorgt voor innovaties.
D
Welvaartstoename, omdat er nu maar één aanbieder en dus maar één prijs is.
Slide 15 - Quiz
Kies het goeie antwoord
Door een maximumprijs worden de consumenten/ producenten tegemoetgekomen. Door een maximumprijs groeit/ krimpt het producenten surplus.
A
consumenten; groeit
B
producenten; krimpt
C
consumenten; krimpt
D
producenten; groeit
Slide 16 - Quiz
Wanneer er een welvaartsverlies is, hoort de Harberger-driehoek bij het totale surplus.