English presentation

Present simple and Present continuous
Made by Isa, Mirthe, Femke, amy and Lorissa
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present simple and Present continuous
Made by Isa, Mirthe, Femke, amy and Lorissa

Slide 1 - Slide

Agenda
Te behandelen onderwerpen
Hoe maak je de present simple
Wanneer gebruik je de present simple + signaalwoorden
Hoe maak je het vragend
Hoe maak je het ontkennend

Slide 2 - Slide

Present simple
in een present simple
gebruik je altijd het hele werkwoord.
 maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je er nog een –s aan toe.

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je de present simple?

Je gebruikt de present simple bij gewoonte, regelmaat en feiten in de tegenwoordige tijd.

Slide 4 - Slide

present simple vragend maken
Je maakt de present simple vragend door:
do
does
toe te voegen
I wear a sweater everyday. - Do i wear a sweater everyday?
She has a cat.- Does she have a cat?

Slide 5 - Slide

present simple ontkennend maken
Je maakt de present simple ontkennend door:
Do no/don't
does not/ doesn’t
toe te voegen
I like fruit. - I don‘t like fruit.
she plays football. - She does not play football.

Slide 6 - Slide

Present continuous

Slide 7 - Slide

Agenda
Hoe maak je de present continuous?
Wanneer gebruik je de present continuous + signaalwoorden
Hoe maak je de present continuous vragend?
Hoe maak je de present continuous ontkennend?


Slide 8 - Slide

Hoe maak je de present continuous?
Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter. Het eerste gedeelte verandert steeds, het tweede gedeelte blijft hetzelfde. Je kiest tussen am/is/are. De -e verdwijnt en je plakt -ing erachter. Je verdubbelt de medeklinkers voor -ing.

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je de present continuous?
Je gebruikt de present continuous:
Als iets nu gebeurt (vaak met signaalwoorden: at the moment, listen, now, etc.)
Als iets vaak gebeurt waar je je aan ergert (vaak met signaalwoord always)
Als iets in de nabije toekomst plaatsvindt en je het al afgesproken hebt
Bij een handeling of gebeurtenis van bepaalde duur die op het ogenblik dat men spreekt gaande is.



Slide 10 - Slide

Hoe maak je het vragend?
Als je een vraagzin wil maken vervoeg je het hulpwerkwoord, gevolgd door het onderwerp en dan de -ing vorm van het hoofdwerkwoord. Signaalwoorden tonen aan dat het om een present continuous gaat.

Slide 11 - Slide

Hoe maak je het ontkennend?
Je maakt de present continuous ontkennend door:
Als er in een zin een vorm van to be of een hulpwerkwoord (zoals can / will / must / may / should) staat, dan maak je een ontkennende zin daarvan door not / -n’t daarachter te zetten.
Bijvoorbeeld:
He is playing basketball this season -
He will not be playing basketball this season.

Slide 12 - Slide

My husband ( go) to work at 9am.
A
goes
B
going
C
go
D
went

Slide 13 - Quiz

My friends ( be) always the first ones to phone me.

A
is
B
be
C
are
D
been

Slide 14 - Quiz

Marking the homework ( take) a lot of my time.

A
are taking
B
took
C
take
D
takes

Slide 15 - Quiz


A

Slide 16 - Quiz