KD Combifunctionaris: Les 6 Kinderen van nul, één, twee en drie jaar

KEUZEDEEL COMBIFUNCTIONARIS
1 / 40
next
Slide 1: Slide
CombifunctionarisMBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

KEUZEDEEL COMBIFUNCTIONARIS

Slide 1 - Slide

LESINHOUD LES 6
- Hoofdstuk 5 Kinderen van nul en één jaar
- Hoofdstuk 6 Kinderen van twee en drie jaar
- Uitleg praktijkopdracht BPV (inleveren in Teams) 
- Aan de slag met H5 blz. 85 t/m 97 & H6 blz. 99 t/m 110


Slide 2 - Slide

DOELEN LES 6
De beginnende beroepsbeoefenaar:
- is breed inzetbaar en werkt kindgericht;
- volgt een kid individueel en speelt in op waar het kind aan toe is;
- heeft brede gespecialiseerde kennis van de optimale ontwikkeling van kinderen;
- heeft brede en specialistische kennis van de doorlopende ontwikkeling en leerlijn van kinderen;
- kan verbinding leggen tussen spelen, leren, ontwikkelen en ontmoeten.

Slide 3 - Slide

motorische ontwikkeling
0 en 1 jaar

Slide 4 - Slide

VIDEO & KIJKVRAAG (5.01 blz. 87)
Bekijk het filmpje over de ontwikkeling van een kind in het  eerste levensjaar (nul jaar|). Welke ontwikkelingen zie je?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Welke ontwikkelingen heb je in het filmpje gezien?

Slide 7 - Open question

VEILIGE OMGEVING
Een veilige omgeving is voor kinderen van nul en één jaar van levensbelang:
    - Het is gezond en natuurlijk gedrag van baby’s om op onderzoek uit te gaan.
    - Baby’s pakken en voelen alles om hen heen.
    - Niet alleen met hun handen, vooral ook met hun mond.
    - Veel 'gewone' dingen kunnen gevaar opleveren.
    - Baby’s weten nog niet wat gevaarlijk is.
    - Ook dan heeft het nog geen weet van gevaar.
Dit betekent voor opvoeders:
    - voortdurend vooruitdenken over mogelijke gevaren.
    - zorgen voor een veilige omgeving.



Slide 8 - Slide

VIDEO & KIJKVRAAG (5.06 blz. 91)
Bekijk het filmpje over de twee 'pratende' dreumesen. 
Waarom klinkt het als een echt gesprek?
Kun je bepaalde woorden verstaan?
Wat zou je doen als je hierbij geweest was?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

TAAL
- Het eerste jaar kunnen kinderen nog niet praten.
- Sommige mensen denken dat je daarom niet tegen een baby hoeft te                 praten.
- Toch is het belangrijk om dat wel te doen.
- Jouw praten is goed voor zijn taalontwikkeling.
- Bovendien is het geruststellend voor de baby.
- Als je rustig en vriendelijk praat, voelt de baby de warmte en aandacht die       daarbij horen.
- Praten is goed voor de taalontwikkeling en het gevoel van veiligheid.


Slide 11 - Slide

OEFENEN EN NOG EENS OEFENEN


Ontwikkeling kost tijd en oefening
Oefenen = ontwikkelen
Ontwikkelen = oefenen
Geef de tijd om in eigen tempo te oefenen









Slide 12 - Slide

HUILEN
- Alle baby’s huilen.
- De ene meer dan de andere.
- Soms snap je de reden, soms niet.
- Je biedt altijd troost

Huilen is de manier van de baby om aan te geven dat iets niet goed is.

Baby’s huilen nooit omdat ze verwend zijn of ondankbaar. Ze huilen niet om vervelend te doen of jou dwars te zitten.



Slide 13 - Slide

NABOOTSEN
Kinderen leren over de wereld om zich heen door die wereld na te doen.
   
Ze observeren wat om hen heen gebeurt en doen dit spelenderwijs na.

Dit is een gezond en normaal aspect van de ontwikkeling.

Slide 14 - Slide

HERHALING
Kinderen van nul en één jaar zijn dol op herhaling.
   
Alles wat ze leuk vinden om te horen (een liedje), zien (een boekje) en doen (een blokje in de emmer gooien, blokje uit de emmer halen, blokje in de emmer gooien...) willen ze eindeloos blijven horen, zien of doen.

Geen groter plezier dan steeds weer hetzelfde verhaaltje 
of hetzelfde spelletje.

Slide 15 - Slide

SPEL
- Spelen is ontwikkelen.
- Als een kind speelt, ontdekt het de wereld.
- Spelen met een baby is klein en eenvoudig.
- Spelen met een baby = contact hebben en een band opbouwen.
- De baby op schoot nemen en ´met hem kletsen´ of een liedje voor hem zingen is de eerste             maanden spel genoeg.
- Wat oudere baby’s spelen graag met dingen die ze kunnen vastpakken, ergens instoppen of         weggooien en weer ophalen.
- Je merkt dat een baby moe is als hij niet meer op je reageert of weg kijkt.
- Dan is het tijd om te stoppen met spelen.

Slide 16 - Slide

LICHAMELIJKE ONTWIKKELING

Slide 17 - Slide

VEILIGE OMGEVING
- Een peuter gaat op ontdekkingsreis in zijn omgeving.
- Hij wordt groter, sneller en handiger!
- Hij haalt alles van zijn plek om nader te onderzoeken.
- Deze ontdekkingsreis is gezond voor zijn ontwikkeling.

Daarom moet de omgeving van een peuter veilig zijn.

Als de omgeving niet veilig is, loop je aldoor achter een peuter aan: 'Pas op', 'Kijk uit' 'Dat mag niet' Dat remt een peuter in zijn ontwikkeling.

Slide 18 - Slide

VIDEO & KIJKVRAAG (6.01 blz. 101)

Bekijk het filmpje van twee kinderen. 
a. Wie is er vooral aan het woord?
b. Wat doe het meisje ondertussen?
c. Probeert het meisje dingen te vertellen?
d. Krijgt ze de kans van de jongen om te vertellen wat ze wil?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

a. Wie is er vooral aan het woord?
b. Wat doe het meisje ondertussen?
c. Probeert het meisje dingen te vertellen?
d. Krijgt ze de kans van de jongen om te vertellen wat ze wil?

Slide 21 - Open question

TAAL
- Losse woordjes worden korte zinnen, die grammaticaal nog niet juist zijn.
- Geef een peuter tijd als hij iets wil vertellen. Dat kan even duren.
- Zijn spraakvermogen is nog volop in ontwikkeling.
- Houd hier rekening mee: val hem niet in de rede, ook al weet je waarschijnlijk al wat hij wil              zeggen. Je ontneemt hem dan de kans om te oefenen.
- Bovendien is het niet goed voor zijn zelfvertrouwen als jij steeds zijn zinnen afmaakt.
- Eerst gebruiken peuters hun eigen naam om zichzelf aan te duiden.
- Later gaan peuters 'ik' zeggen als ze over zichzelf praten. Dit is een zeer belangrijke mijlpaal in     hun ontwikkeling.


Slide 22 - Slide

UITPROBEREN
- De peutertijd staat in het teken van uitproberen.
- Door dingen uit te proberen, leert een kind zichzelf en de wereld kennen.
- Dat het onverwachte of vervelende resultaten oplevert, realiseert een                 peuter zich niet.
- Een peuter is niet 'stout'. 
- 'Stout' impliceert 'expres'. 
- Een peuter doet weinig ‘expres’, omdat een peuter zich niet bewust is van         oorzaak en gevolg.

Slide 23 - Slide

Waarom is 'zelluf doen' een mooie stap in een ontwikkeling van een kind
(6.04a blz. 102)?
A
Dan kan het kind naar de basisschool.
B
Het is een teken van ontwikkeling, een gezonde, noodzakelijke stap die een kind moet maken om zelfstandig te worden.

Slide 24 - Quiz

Waarom is het voor opvoeders
soms een lastige stap
(6.04b blz. 102)?
A
Omdat het kind nog lang niet alles 'zelluf' kan en deze fase vraagt van opvoeders veel geduld.
B
Omdat ouders niet willen dat het kind het 'zelluf' doet.

Slide 25 - Quiz

BESCHERMING & BANG ZIJN
- Een peuter lijkt heel wat.
- Onder al deze uiterlijke vertoning gaat een klein hartje schuil.
- Een peuter is 'veel geschreeuw, maar weinig wol'.
Er is een heleboel branie en een heleboel 'ik kan het zelf en ik weet alles al', maar ondertussen zijn peuters kleine, kwetsbare kinderen die zorg, steun en bescherming hard nodig hebben.

- Peuters doen de hele dag door nieuwe indrukken op.
- Ze zien en horen veel, maar ze snappen nog weinig.
- Daarnaast geloven ze in monsters en draken.
DUS: De wereld maakt soms angstig.




Slide 26 - Slide

VIDEO & KIJKVRAGEN (6.09 blz. 105)
Bekijk het filmpje over bang zijn.
a. Welke angsten benoemen ze in het filmpje?
d. Wat zeggen ze over hoe je met angst omgaat?
e. Wat zeggen ze over het goede voorbeeld geven?
f. Wat zeggen ze over hoe het weer overgaat?



Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Welke angsten benoemen ze
in het filmpje?
A
Sinterklaas, spaghetti eten
B
Onder de douche gaan, slapen in het donker

Slide 29 - Quiz

Wat zeggen ze over hoe je
met angst omgaat?
A
Serieus nemen, ontdekken waarom hij bang is, erover praten, troosten.
B
Zeggen dat het onzin is!

Slide 30 - Quiz

Wat zeggen ze over het goede voorbeeld geven?
A
Je hoeft niet het goede voorbeeld te geven aan de peuter.
B
Een peuter volgt jouw voorbeeld en neemt jouw angsten over.

Slide 31 - Quiz

Wat zeggen ze over hoe
het weer overgaat?
A
Het gaat nooit meer over.
B
Het gaat over als ze naar de basisschool gaan.
C
Het gaat vanzelf over.

Slide 32 - Quiz

ZINDELIJK
- De meeste kinderen worden zindelijk tussen twee en drie jaar.
- Sommige zijn eerder zindelijk en een enkeling is met vier jaar nog niet               zindelijk.
- Kinderen zijn overdag eerder zindelijk dan ’s nachts: overdag hebben ze           geen luier nodig, maar ’s nachts nog wel.
- Zindelijk worden gaat niet van de ene op de andere dag: als een kind eraan     toe is om ‘naar de wc te gaan’ oefent het eerst thuis op een potje.                 
- Vaak gaat het nog mis: ze voelen niet altijd op tijd aan wanneer ze moeten       gaan.

Slide 33 - Slide

FANTASIE
- Peuters spelen met veel fantasie.
- Ze gebruiken alles wat voorhanden is om mee te spelen en geven er hun           eigen draai aan.
- Peuters halen werkelijkheid en fantasie door elkaar.
- Peuters geloven alles wat ze zien, denken dat alles kan, leeft en gevoel               heeft.
- Ze geven menselijke trekjes aan dingen.
- We noemen dit 'magisch denken'. 


Slide 34 - Slide

NEE-FASE
- Ergens tussen het tweede en derde jaar ontdekken peuters 
   dat ze zelf iemand zijn.
- Dat is een bijzondere mijlpaal in hun ontwikkeling.
- Het kind ontdekt dat het zelf iemand is, dat het invloed kan uitoefenen op
   wat er gebeurt.
- Een nieuw en machtig gevoel! Dat gevoel kunnen ze steeds weer oproepen
   door op alles 'nee' te antwoorden.
- Vandaar: de nee-fase Of: koppigheidsfase of: peuterpuberteit.
- Het kind gaat overal 'nee' op zeggen. Ook op dingen die het wel wil.

Slide 35 - Slide

SPELEN
- Spelen = leren
- Spelen is ontwikkelen
- Peuters gaan helemaal op in hun spel.
- Peuters vinden buiten spelen heerlijk.
- Rennen, klimmen, glijden, schommelen, wippen, maar ook veldjes, slootjes,
   weitjes, het bos, plassen om in te stampen.
- Sommige peuters rennen enthousiast van het een naar het ander, andere
   blijven op één plek en ontdekken daar van alles.

Slide 36 - Slide

PRAKTIJKOPDRACHT (5.20 blz. 97 & 6.19 blz. 110)
Vraag of je een dag mee mag lopen op het kinderdagverblijf van een IKC. Observeer een kind van nul of één jaar én een kind van twee of drie jaar. Maak een lijst (inleveren in Teams) met alle onderwerpen (zie volgende pagina) uit dit hoofdstuk en schrijf per onderwerp kort op wat de leidster of het kind die dag doet wat met het onderwerp te maken heeft.
Voorbeelden: 
    - Taal: leidster praatte rustig en duidelijk tegen de baby's
    - Zindelijk: peuter is al zindelijk, maar is net te laat naar de w.c. gegaan en
       plaste daardoor in zijn broek.

Slide 37 - Slide

kinderen van nul en één jaar
- veilige omgeving
- taal
- oefenen en nog eens oefenen
- huilen
- nabootsen
- herhalen
- beperkt geheugen
- beperkt inlevingsvermogen
- spel

kinderen van twee en drie jaar
- lichaam
- veilige omgeving
- taal
- uitproberen
- 'zelluf doen'
- nabootsen
- bescherming & bang
- zindelijk
- fantasie/magisch denken
- nee-fase
- spel

Slide 38 - Slide

AAN DE SLAG MET OPDRACHTEN H5 & H6
opdrachten 5.19 & 6.18 worden niet gemaakt!

Slide 39 - Slide

VOLGENDE LES
- Licentie, boek, laptop en oortjes meenemen

- Theorie & verwerking H7 Kinderen van vier en vijf jaar

Slide 40 - Slide