This lesson contains 12 slides, with text slides.
(dag, week, maand, jaar, jaren ... let op een eventuele tijdsprong)
1. ik-perspectief (ik-vorm)
2. personaal perspectief (hij/zij-vorm)
3. alwetende verteller (lezer weet meer)
4. meervoudig of wisselend perspectief (vanuit verschillende personen verteld)
Vraag: In welk perspectief is IV geschreven?