11 mei IV + Fictie 3h

dinsdag 11 mei 3h
  • toets spelling en form: 25 of 28 mei (wanneer de meesten er zijn die de toets nog moeten maken, de anderen maken een afspraak voor een inhaaluur)
  • uitleg ster-uren
  • doornemen theorie Fictie 1-6 i.c.m. IV
  • uitleg opdracht debat (zie ook ELO)
  • groepjes maken + stelling kiezen + debat in groepje voorbereiden (voor- en tegenargumenten noteren) 
  • 3e uur: toets IV in Forms
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

dinsdag 11 mei 3h
  • toets spelling en form: 25 of 28 mei (wanneer de meesten er zijn die de toets nog moeten maken, de anderen maken een afspraak voor een inhaaluur)
  • uitleg ster-uren
  • doornemen theorie Fictie 1-6 i.c.m. IV
  • uitleg opdracht debat (zie ook ELO)
  • groepjes maken + stelling kiezen + debat in groepje voorbereiden (voor- en tegenargumenten noteren) 
  • 3e uur: toets IV in Forms

Slide 1 - Slide

Hoofd- en bijpersonen (klas 1 en 2)
  • Een hoofdpersoon herken je door: - wat hij zegt, doet, voelt en denkt.
  • Een bijpersoon herken je door wat hij zegt en doet. 

Slide 2 - Slide

Tijd 
  • Historische tijd: in welke tijd het verhaal zich afspeelt 
  • (te herkennen aan voorwerpen, taalgebruik)
  • Vertelde tijd: tijdsduur die in een verhaal wordt beschreven.

(dag, week, maand, jaar, jaren ... let op een eventuele tijdsprong)

  • tijdsprong: schrijven slaat stuk tijd over (niet interessant)
  • tijdvertraging: om het spannend te maken
  • chronologische volgorde: volgorde waarin het gebeurd is

Slide 3 - Slide

4 soorten perspectief

1. ik-perspectief (ik-vorm)

2. personaal perspectief (hij/zij-vorm)

3. alwetende verteller (lezer weet meer)

4. meervoudig of wisselend perspectief (vanuit verschillende personen verteld)


Vraag: In welk perspectief is IV geschreven?

Slide 4 - Slide

Vragen over tijd IV
  • In welke (historische) tijd is IV geschreven? Hoe weet je dat?
  • Is IV in chronologische volgorde geschreven? Leg je antwoord uit.
  • Leg uit op welk moment de spanning wordt opgebouwd d.m.v. een tijdsprong. 
  • Hoeveel tijd verloopt er in IV? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Slide

Ruimte
  • Plaats(en) waar het verhaal zich afspeelt
  • Bijvoorbeeld: Amsterdam, in huis etc. 
  • Vaak specifiek beschreven (hoe zien de kamers eruit etc.)
  • Maar ook: klimatologische ruimte
  • Het weer, de seizoenen etc.
  • Bijv. in de zomer, in de regen
  • Bepaalt de sfeer van een verhaal (spanning bv.)

Slide 6 - Slide

Vragen over ruimte IV
  • Op welke belangrijkste plaatsen in het boek speelt IV zich af? Hoe is dit door de auteur aangegeven? 

Slide 7 - Slide

Stijl
Een schrijver heeft een eigen stijl: taalgebruik dat voor hem/haar kenmerkend of opvallend is.

Slide 8 - Slide

voorbeelden van stijl:

  • korte of lange zinnen
  • veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden
  • moeilijke of makkelijke woorden
  • moderne of ouderwetse woorden
  • veel of weinig dialogen

Slide 9 - Slide

Vraag over stijl IV
  • Wat vind je van de stijl van Lubach?
  • Zou je nog een boek van hem willen lezen? Waarom wel/niet? 

Slide 10 - Slide

Fictie H3 
Thema: het centrale probleem waarover het verhaal gaat. Het geeft de diepere bedoelding van het boek aan. (hoofdgedachte)
Motief: een verhaalelement dat steeds terugkeert. De motieven ondersteunen het thema. Welke motieven herken je in IV?
Motto: citaat, spreuk of dichtregel (van een andere schrijver) voorin het boek. Ontbreekt bij IV
Het motto verwijst naar het thema van het boek.

Slide 11 - Slide

Voorbereiden debat
  • Maak een groepje van 3-5 personen
  • Kies een stelling van bv. debatstellingen.nl
  • zoek twee krantenartikelen bij dit onderwerp
  •  noteer argumenten voor- en tegen
  • schrijf een inleiding
  • ga oefenen en hou de tijd bij

Slide 12 - Slide