15/9 Fictie A ( C en D) 2h

vrijdag 16/9 2h
  • stillezen (10 min.)

  •  lezen Fictie C tekst 5
  • hoe spanning in een verhaal?
  • maken creatieve schrijfopdracht
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

vrijdag 16/9 2h
  • stillezen (10 min.)

  •  lezen Fictie C tekst 5
  • hoe spanning in een verhaal?
  • maken creatieve schrijfopdracht

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

Boek niet bij je? Pak zachtjes een boek uit het kratje voorin de klas.
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Spanning!

Slide 3 - Slide

lezen blz. 216 Fictie C
  • lezen tekst 5
  • Hoe heeft de schrijfster geprobeerd het verhaal spannend te maken?
  • uitleg creatieve schrijfopdracht

Slide 4 - Slide

Spanning in een verhaal door:
  • open plekken: vragen die het verhaal bij je oproept
  • uitstel 
  • vermoeden
  • onverwachte wending
  • informatievoorsprong
  • bedreigende situatie/oplossing
  • cliffhanger
  • Ook het spelen met de tijd (tijdsprong) kan voor spanning zorgen. 

Slide 5 - Slide

Spanning in een verhaal door:
  • gevoelens en gedachten hoofdpersoon te beschrijven
  • uitstellen van de spanning/langzaam beschrijven
  • geluiden, bewegingen uitgebreid beschrijven
  • vragen oproepen/geheimen
  • open einde 

Slide 6 - Slide

Creatieve schrijfopdracht
  • Schrijf een misdaadverhaal (zie de online opdracht 7 van Fictie C)
  • Schrijf het verhaal vanuit de hoofdpersoon: beschrijf zijn/haar gedachten en gevoelens. Let op: de hoofdpersoon kan slachtoffer, dader of getuige zijn.
  • Zorg ervoor dat het een realistisch verhaal is. (zou echt zo gebeurd kunnen zijn)
  • Lengte: minimaal 1/2 A4, max. 1 A4 (lettergrootte 12) 
  • Je levert je verhaal in op de ELO voor 23 september. Verhalen via de mail worden niet gelezen.

Slide 7 - Slide

Wat is het verschil tussen een hoofdpersoon en een bijpersoon in een verhaal?

Slide 8 - Slide

Fictie A: Hoofd- en bijpersonen 
  • Een hoofdpersoon herken je door: 1. wat hij zegt 2.doet, 3. voelt en 4. denkt.
  • Een bijpersoon herken je door wat hij 1. zegt en 2. doet. 
  • In een verhaal kun je meerdere hoofd- en bijpersonen hebben.

Slide 9 - Slide

Fictie A: Ontwikkeling hoofdpersoon
In de meeste boeken maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door.
In probleemboeken heeft de hoofdpersoon een probleem en probeert dat op te lossen. Door dit proces verandert de hoofdpersoon.

Slide 10 - Slide

Waar denk je aan bij fictie?

Slide 11 - Open question

Wat is de titel van je laatst gelezen boek?

Slide 12 - Open question

Welk boek zou je klasgenoot zeker moeten lezen?

Slide 13 - Open question

Kies wat op jou van toepassing is:
A
ik lees nooit, alleen als het moet
B
als ik lees, is het een stripboek
C
ik lees af en toe een boek
D
ik lees vaak een boek

Slide 14 - Quiz

Van welk genre lees jij het liefst een boek?
A
fastasie, bv. Harry Potter
B
probleemboeken, realistisch, bv. Carry Slee, Francine Oomen
C
spanning, bv. Mel Wallis de Vries
D
anders

Slide 15 - Quiz

Opdracht mediatheek
  • C-boek kiezen in de mediatheek dat je nog niet hebt gelezen
  • volgende week dinsdag het 8e uur meenemen voor opdracht

Slide 16 - Slide

opdracht boekendate
  • In 1 minuut vertellen welk boek je hebt gekozen, waarom je het hebt gekozen en waar het over gaat.
  •  Dan vertelt de ander over zijn/haar boek
  • Na bel een plek doorschuiven (alleen rechterrij, rij bij het raam blijft zitten)
  • Noteer op een blaadje als je een boek (titel + schrijver) bent tegengekomen (min. 3) dat je ook wel zou willen lezen. Maak hiervan een top 3.

Slide 17 - Slide

Timer
timer
1:00

Slide 18 - Slide

Fictie C: Cliffhanger

Als de spanningsvraag voor een deel van het verhaal belangrijk is noemen we dat een cliffhanger.
We spreken van een cliffhanger als een hoofdstuk (of serie) eindigt op een heel spannend moment. 

Slide 19 - Slide

Fictie C: Wisseling tijd/plaats/perspectief

De schrijver kan een verhaal spannend maken door regelmatig te wisselen van tijd, plaats of perspectief. Dit gebeurt bv. aan het begin van een nieuw hoofdstuk.

Slide 20 - Slide

 Tijd in verhaal Fictie D
verleden: historische verhalen, herken je aan kleding, voorwerpen, jaartal
heden: herken je aan voorwerpen zoals laptop, mobiele telefoon/scooter, enz.
toekomst: herken bv. je aan nieuwe uitvindingen

Slide 21 - Slide

Noteer minimaal drie punten waarop je moet letten tijdens een presentatie.

Slide 22 - Open question

Spreken en gesprekken H4
lezen theorie blz. 118
in twee-drietal opdracht 1
feedback: wat ging goed?
Wat kan beter?

Slide 23 - Slide

presentatie C-boek
  • lezen uitleg presentatie C-boek (zie ELO)

Slide 24 - Slide