Lezen 4.2

                                 Lezen 4.2

Wat weet je nog? 
Lees de volgende leerteksten:
* alinea's                                    blz. 18
* leesmanieren                        blz. 58 en 60
* moeilijke woordenwijzer   blz. 60

Maak daarna opdracht 1       blz. 142

timer
6:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

                                 Lezen 4.2

Wat weet je nog? 
Lees de volgende leerteksten:
* alinea's                                    blz. 18
* leesmanieren                        blz. 58 en 60
* moeilijke woordenwijzer   blz. 60

Maak daarna opdracht 1       blz. 142

timer
6:00

Slide 1 - Slide

Wat kun je zeggen over de tekst?

*indeling?
*titel ?
*onderwerp?
*vragen?
*verkennen?

*opdr. 2  maken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Leerteksten  blz. 142 en 143

Hoe zijn teksten ingedeeld? 
-inleiding - kern - slot

Signaalwoorden : opsomming 

Maak opdracht 9a en 9b in 3 minuten
Dan volgen de antwoorden......................
timer
3:00

Slide 4 - Slide

                   Signaalwoorden: opsomming

                                    antwoorden

9a  Allereerst - Daarnaast - Ook
9b een opsomming van zijn (drie) records

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

In tweetallen*  aan de slag:

Maak op blz. 142/143 
opdracht:  3  5  6  7  8
Kijk ze serieus na!


Klaar?
Begin aan de extra leestaak op blz. 146/147

Slide 7 - Slide

blz. 144 : We praten over opdr. 10/ 12 

Tekstdoelen:
1.
2.
3.
4.

Slide 8 - Slide

Hoe verken je tekst 4? (14)



blz. 144/145
Welke tekstdoelen kennen we?

Slide 9 - Slide

tekst 3  "Sportgala":                   tekstdoel ?
tekst 4 "Trillen in de wieden": samen lezen

opdracht:    15   16   17     (145)

Nagekeken?
timer
0:10

Slide 10 - Slide

5.2 Lezen (186) + studiewijzer!

Signaalwoorden :
opsomming (4.2) en tegenstelling (5.2)


Slide 11 - Slide

opdracht 12 (186)

Leertekst en even oefenen.....................




Slide 12 - Slide

In welke zin staat een signaalwoord dat een opsomming aangeeft?
A
Hij won de wedstrijd, bovendien verbeterde hij zijn pr.
B
Hij won de wedstrijd, maar was niet blij met de tijd.
C
Hij won de wedstrijd met volle overtuiging.

Slide 13 - Quiz

In welke zin staan signaalwoorden die een opsomming aangeven?
A
Goalball is dus een uitkomst voor slechtzienden.
B
Met die sprong heeft de parachutist drie records gebroken.
C
Allereerst belde ik aan, daarna liep ik binnen en vervolgens viel ik.

Slide 14 - Quiz

In welke zin staat een signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft?
A
Gezond eten is vanzelfsprekend een maaltijd met groente.
B
Ontbijt elke dag. Het is echter mogelijk om een keertje over te slaan.
C
Zij adviseert, informeert en geeft tot slot voorbeelden.

Slide 15 - Quiz

In welke zin staat een signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft?
A
We rekenden op mooi weer, het regende daarentegen.
B
We rekenden op regen, helaas klopte de voorspelling.
C
We rekenden op regen. De zon kwam later door.

Slide 16 - Quiz

Maak samen (Met wie werk jij het best?) de resterende verplichte opdrachten uit je studiewijzer (Lezen 5.2) 

Succes!! 



Slide 17 - Slide