What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taal thema 3 les 11 a+b
Taal thema 3 les 11 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:
- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Taal
Basisschool
Groep 8
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taal thema 3 les 11 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:
- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Ik leer de nieuwe themawoorden binnen thema 3 en aan het einde van de les laat ik zien dat ik 10 van de 12 woorden ken door middel van een quiz.
Slide 2 - Slide
Succescriteria
Ik kijk naar de PowerPoint van de leerlingen
Ik onthoud de woorden die ik nog niet ken
Ik speel de quiz en check of ik de (nieuwe) woorden nu echt ken!
Slide 3 - Slide
Waarom denk je dat je deze woorden zou moeten leren?
Slide 4 - Open question
Waarom leer je deze woorden?
Wanneer je nieuwe woorden leert, snap je de betekenis wanneer je teksten leest.
Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt van wat je leest.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Deze woorden/zinnen ga je leren:
Comfortabel
Luxueus
Primitief
Overbruggen
Verstrijken
Waar sta jij met je doelenkaartje?
Ken je er sowieso 10? Maak de les in je boek!
De tijdspanne
Euforisch
Eropuit trekken
Ontrafelen
De gedachtegang
In beslag nemen
De tijd vliegt
Slide 7 - Slide
Uitleg
6 leerlingen leggen jullie de betekenis van een woord uit. Kijk mee naar de powerpoint!
Je doet actief mee. Je schrijft het woord en de betekenis op in je aantekeningenschrift!
Slide 8 - Slide
Wat betekent comfortabel?
A
Proberen iets tegen te houden
B
Dat wat de beslissing bepaalt.
C
gemakkelijk en fijn
D
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.
Slide 9 - Quiz
Wat betekent luxueus...?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
C
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
D
Extra gemakkelijk en fijn
Slide 10 - Quiz
Wat betekent het primitief?
A
eenvoudig
B
de buitenste laag van onze planeet
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
Regelmatig, vaak
Slide 11 - Quiz
Wat betekent overbruggen?
A
De hele tijd
B
Een tijd doorbrengen of een afstand afleggen
C
Regelmatig, vaak
D
De staat waarin iets of iemand zich bevindt
Slide 12 - Quiz
Wat betekent verstrijken?
A
Dat wat de beslissing bepaalt
B
Vanaf de zee of het meer het land in
C
Voorbijgaan. De tijd gaat voorbij.
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
Slide 13 - Quiz
Wat betekent de tijdspanne?
A
De tijdsduur, hoelang iets duurt
B
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
C
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
D
Dat wat de beslissing bepaald
Slide 14 - Quiz
Wat betekent euforisch?
A
Af en toe, het is niet te voorspellen
B
Heel blij
C
De hele tijd
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
Slide 15 - Quiz
Wat betekent eropuit trekken?
A
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
B
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Ergens naar toe gaan
Slide 16 - Quiz
Wat betekent ontrafelen?
A
Regelmatig, vaak
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
Oplossen, ontcijferen
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
Slide 17 - Quiz
Wat betekent de gedachtegang?
A
Manier van denken
B
Het punt waar een aardbeving begint
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
Slide 18 - Quiz
Wat betekent in beslag nemen?
A
Het punt waar een iemand zich bevindt
B
Ergens heel goed in zijn
C
De wat de beslissing bepaalt
D
In bezit nemen
Slide 19 - Quiz
Wat betekent de tijd vliegt..?
A
Ergens heel goed in zijn
B
De tijd gaat heel snel voorbij
C
Iets dat beweegt
D
De hele tijd
Slide 20 - Quiz
Maak een verhaal met de woorden die je geleerd hebt.
Probeer in ieder geval 5 woorden uit de tekst te gebruiken in een verhaal. Wees creatief! Succes...
Klaar? Maak een tekening passend bij het verhaal.
Slide 21 - Slide
Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?
1
12
Slide 22 - Poll
Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen?
Waar sta je nu met je doelenkaartje?
Slide 23 - Open question
More lessons like this
Taal thema 3 les 11 a+b
December 2023
- Lesson with
20 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Taal thema 5 les 1 a+b
February 2023
- Lesson with
24 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Taal thema 3 les 6 a+1b
November 2022
- Lesson with
22 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
woordenschat blok 3
November 2021
- Lesson with
12 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Starttaal vooraf - thema 1 - startles
September 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Taal thema 5 les 6 a+b
February 2023
- Lesson with
25 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Taal thema 6 les 1a/1b
March 2022
- Lesson with
24 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Taal thema 2 les 6 a+6
September 2022
- Lesson with
23 slides
Taal
Basisschool
Groep 8