Grammatica woordsoorten H2 en H3Je moet voegwoorden kunnen herkennen en aangeven of ze twee zinsdelen, twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin verbinden.
Je moet tussenwerpsels kunnen herkennen.
Je moet bijwoorden kunnen herkennen en aan kunnen geven of het een bijwoord is van tijd – ontkenning – hoeveelheid – graad – frequentie – plaats/richting. Of noteer: ‘geen soort’.
Je moet de woordsoorten van een zin kunnen benoemen.
Kies uit lidwoord (lw), bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn) voorzetsel (vz), voegwoord (vw), werkwoord (kww, hww, zww, wkww), voornaamwoord (psv, bzv, av, vrv, wvn, wgv), telwoorden (oht, bht, ortw, brtw), bijwoord (bw) of tussenwerpsel (tsw).