Op weg naar 1F thema 6 spelling/grammatica sterk/zwak

Thema 6 spelling/grammatica
Oefenen met sterke en zwakke werkwoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 6 spelling/grammatica
Oefenen met sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Sterke werkwoorden
Veranderen van klank in de verleden tijd

lopen --> liepen
vangen --> vingen
vliegen --> vlogen
schrijven --> schreven

Slide 2 - Slide

Zwakke werkwoorden
Krijgen in de verleden tijd -te(n) of -de(n)
Schrijf eerst de stam op en gebruik 't ex-kofschip

werken            ik werkte              wij werkten
fietsen            ik fietste               wij fietsten
wandelen      ik wandelde        wij wandelden
stomen          ik stoomde          wij stoomden

Slide 3 - Slide

Sterk of zwak?
openen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 4 - Quiz

Sterk of zwak?
lezen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 5 - Quiz

Sterk of zwak?
duwen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 6 - Quiz

Sterk of zwak?
zoeken
A
Sterk
B
Zwak

Slide 7 - Quiz

Sterk of zwak?
rennen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 8 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

ik loop
A
ik liep
B
ik loopte
C
ik loopde
D
ik liepte

Slide 9 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

jij knipt
A
jij kniepte
B
jij knipde
C
jij knoopt
D
jij knipte

Slide 10 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

wij schieten
A
ik schoot
B
wij schietten
C
wij schoten
D
wij scheiden

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

ze zit
A
ze zitte
B
ze zaten
C
ze zatte
D
ze zat

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

ik lees
A
ik leesde
B
ik las
C
ik laste
D
ik leeste

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

wij duiken
A
ik dook
B
wij duikten
C
wij doken
D
wij duikde

Slide 14 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

wij praten
A
wij praatten
B
wij praatte
C
wij prieten
D
wij praten

Slide 15 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

jullie typen
A
jullie typde
B
jullie typden
C
jullie typte
D
jullie typten

Slide 16 - Quiz

Schrijf de verleden tijd:
ik zit

Slide 17 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
hij wandelt

Slide 18 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
wij zwemmen

Slide 19 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
hij raakt

Slide 20 - Open question

Schrijf de verleden tijd:
ik wil

Slide 21 - Open question

Schrijf in de tegenwoordige tijd:
wij werden

Slide 22 - Open question

Schrijf in de tegenwoordige tijd:
ik lag

Slide 23 - Open question

Schrijf in de tegenwoordige tijd:
hij sprong

Slide 24 - Open question

Schrijf in de tegenwoordige tijd:
ze dacht

Slide 25 - Open question

Schrijf in de tegenwoordige tijd:
wij leerden

Slide 26 - Open question

Aan de slag
Ga naar Studiemeter:
- Via Starttaal Online
- Thema 6
- Oefeningen
- Afmaken spelling en grammatica

Slide 27 - Slide