herhaling afkortingen (les 2)

Lesdoel
Eind van de les heb je vijf manieren herhaald om een woord korter te schrijven: met een afkorting, een letterwoord, een initiaalwoord, een verkorting en een symbool.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesdoel
Eind van de les heb je vijf manieren herhaald om een woord korter te schrijven: met een afkorting, een letterwoord, een initiaalwoord, een verkorting en een symbool.

Slide 1 - Slide

Afkortingen
Een afkorting is de weergave van een woord(groep) door een beperkt aantal (begin)letters, die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord.

m.a.w. (spreek uit: met andere woorden)
z.s.m. (spreek uit: zo snel mogelijk)

Slide 2 - Slide

Schrijfwijze van afkortingen
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.

blz. (bladzijde)
i.v.m. (in verband met)
Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)

Slide 3 - Slide

Symbolen
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta (betaalmiddel). De schrijfwijze is vaak internationaal. Ook als je een symbool leest, spreek je het hele woord uit waar het voor staat.

Mg (magnesium)
km/h (kilometer per uur)

Slide 4 - Slide

Schrijfwijze van symbolen
Een symbool schrijf je zonder punt. Je gebruikt de hoofdletters of kleine letters die internationaal zijn afgesproken. 

MHz (megahertz)
NOK (Noorse Kroon)
CO2 (koolstofdioxide)

Slide 5 - Slide

Letterwoorden 
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam of woordgroep waar het voor staat.
Letterwoord: als je het geheel als een woord leest
havo (spreek uit: haavoo, niet h-a-v-o : hoger algemeen voortgezet onderwijs
vip (spreek uit: vip, niet v-i-p): very important person

Slide 6 - Slide

Schrijfwijze letterwoorden 
Een letterwoord schrijf je zonder punt. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. Maar als een organisatie zelf een schrijfwijze hanteert, dan respecteer je die schrijfwijze.
pin (persoonlijk identificatienummer)
BuZa ((Ministerie van)Buitenlandse Zaken)

Slide 7 - Slide

Initiaalwoorden
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam of woordgroep waar het voor staat.
Initiaalwoord: spreek je uit als een stel losse letters
pc (spreek uit: peesee) : personal computer
NS (spreek uit: ènès) : Nederlandse Spoorwegen 
apk (spreek uit: aapeekaa) : algemene periodieke keuring

Slide 8 - Slide

Schrijfwijze initiaalwoorden
Een initiaalwoord schrijf je zonder punt. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. Maar als een organisatie zelf een schrijfwijze hanteert, dan respecteer je die schrijfwijze.
btw (belasting over de toegevoegde waarde)
wc (watercloset)

Slide 9 - Slide

Verkorting
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen.
horeca (hotels, restaurants, cafés)
airco (airconditioning)

Slide 10 - Slide

Schrijfwijze verkortingen
Verkortingen schrijf je alsof het gewone woorden zijn. Als het om een eigennaam gaat, schrijf je een hoofdletter. 
prof (professor)
info (informatie)

Slide 11 - Slide

zo goed als nieuw

1. Schrijf afkortingen met kleine letters (vmbo) , behalve bij namen(ANWB)
2. Geen punten in afkorting als je ze letter voor letter kunt uitspreken (NS)
3. Wel punten in afkortingen alsof het hele woord er staat. (enz.=enzovoort)


A
zgan
B
z.g.a.n.
C
Z.G.A.N.
D
ZGAN

Slide 12 - Quiz


Philips Sport Vereniging


1. Schrijf afkortingen met kleine letters (vmbo) , behalve bij namen(ANWB)
2. Geen punten in afkorting als je ze letter voor letter kunt uitspreken (NS)
3. Wel punten in afkortingen alsof het hele woord er staat. (enz.=enzovoort)


A
psv
B
PSV
C
P.S.V.
D
p.s.v.

Slide 13 - Quiz

Radio Télévision Luxembourg-RTL

1. Schrijf afkortingen met kleine letters (vmbo) , behalve bij namen(ANWB)
2. Geen punten in afkorting als je ze letter voor letter kunt uitspreken (NS)
3. Wel punten in afkortingen alsof het hele woord er staat. (enz.=enzovoort)


A
R.T.L.
B
RTL
C
r.t.l.
D
rtl

Slide 14 - Quiz

zelfstandig zonder personeel

1. Schrijf afkortingen met kleine letters (vmbo) , behalve bij namen(ANWB)
2. Geen punten in afkorting als je ze letter voor letter kunt uitspreken (NS)
3. Wel punten in afkortingen alsof het hele woord er staat. (enz.=enzovoort)


A
z.z.p.
B
Z.Z.P.
C
zpp
D
ZPP

Slide 15 - Quiz

Europese Unie

1. Schrijf afkortingen met kleine letters (vmbo) , behalve bij namen(ANWB)
2. Geen punten in afkorting als je ze letter voor letter kunt uitspreken (NS)
3. Wel punten in afkortingen alsof het hele woord er staat. (enz.=enzovoort)


A
EU
B
E.U.
C
eu
D
e.u.

Slide 16 - Quiz

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 17 - Quiz

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 18 - Quiz

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 19 - Quiz

Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 20 - Quiz

Opdracht
Schrijf in je schrift eerst zelf zoveel mogelijk voorbeelden. (2 minuten) Daarna word je verdeeld over de rooms. Gebruik hulpmiddelen.  Maak een top 5 van jullie beste, zeldzame  of meest voorkomende voorbeelden.
Groep 1: afkortingen (i.v.m.)
Groep 2: verkortingen (info)
Groep 3: initiaalwoorden (btw)
Groep 4: letterwoorden (havo)
Groep 5: symbolen (kw/h)
timer
5:00

Slide 21 - Slide

timer
2:00
Noteer zoveel mogelijk juiste afkortingen. Geef de afkorting en betekenis.
Je mag hulpmiddelen gebruiken

Slide 22 - Mind map

timer
2:00
Noteer zoveel mogelijk juiste verkortingen. Geef de afkorting en betekenis.
Je mag hulpmiddelen gebruiken

Slide 23 - Mind map

timer
2:00
Noteer zoveel mogelijk juiste letterwoorden. Geef de afkorting en betekenis.
Je mag hulpmiddelen gebruiken

Slide 24 - Mind map

timer
2:00
Noteer zoveel mogelijk juiste initiaalwoorden. Geef de afkorting en betekenis.
Je mag hulpmiddelen gebruiken

Slide 25 - Mind map

timer
2:00
Noteer zoveel mogelijk juiste symbolen. Geef de afkorting en betekenis.
Je mag hulpmiddelen gebruiken

Slide 26 - Mind map

Welk onderdeel van de les heeft je geholpen bij het behalen van de lesdoelen?

Slide 27 - Open question