Nieuwsbegrip Verwijswoorden

Wat gaan we doen vandaag?
instructie verwijswoorden
samen oefenen
tekst lezen en opdrachten maken
TaalCompleet / spreken

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag?
instructie verwijswoorden
samen oefenen
tekst lezen en opdrachten maken
TaalCompleet / spreken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je verwijswoorden herkennen en weet je waar die naar verwijzen. -------->

Slide 3 - Slide

De strategie van deze week:
Verwijswoorden 

Slide 4 - Slide

Wat is een verwijswoord?

Slide 5 - Open question

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of groepje woorden in de tekst. Of zelfs naar een hele zin. Je kunt een ander woord of een groepje woorden op die plaats invullen.
Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hij, ze, mijn, zij, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, daar of hieruit.

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden
Meestal staat het woord of het groepje woorden één regel eerder in de tekst.
Maar soms staat het wat verder terug.
Of juist een stukje verder.

Slide 7 - Slide

Voorbeelden
Veel mensen hebben honden. Die poepen in het gras.
Je moet een helm op. Dat doet nog niet iedereen.
In 2A zit een een jongen uit Frankrijk. Hij spreekt geen Nederlands.
Rahma zit in 1F. Zij komt uit Egypte.
Ouissal komt uit Marokko. Het is daar heel warm.


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

In Nederland eten wij veel drop. Dat vindt niet iedereen lekker.
Wat is het verwijswoord?
A
dat
B
eten
C
wij
D
drop

Slide 10 - Quiz

Veel krijgen mensen kanker. Dit is geen leuke ziekte.
Wat is het verwijswoord?
A
kanker
B
krijgen
C
mensen
D
Dit

Slide 11 - Quiz

Overal krijgen mensen kanker. Dit is geen leuke ziekte.
Waar verwijst dit naar?
A
kanker
B
krijgen
C
mensen
D
Dit

Slide 12 - Quiz

Mijn vader en moeder zijn heel lief. Elke week komen ze met mij wandelen. Wat is het verwijswoord?
A
Elke week
B
Mijn vader en moeder
C
ze
D
Elke

Slide 13 - Quiz

Mijn vader en moeder zijn heel lief. Elke week komen ze met mij wandelen. Waar verwijst ze naar?
A
Elke week
B
Mijn vader en moeder
C
ze
D
Elke

Slide 14 - Quiz

Waar verwijst dat naar?
A
dat
B
eten
C
wij
D
drop

Slide 15 - Quiz

Argenys komt uit de Domenicaanse republiek. Daar is het erg warm.
Wat is het verwijswoord?
A
Argenys
B
De Domenicaanse republiek
C
daar
D
het

Slide 16 - Quiz

Argenys komt uit de Domenicaanse republiek. Daar is het erg warm.
Waar verwijst daar naar?
A
Argenys
B
De Domenicaanse republiek
C
daar
D
het

Slide 17 - Quiz

Weet je nu wat verwijswoorden zijn?
A
Ja!
B
Nee
C
Een beetje

Slide 18 - Quiz

Hoe vond je deze les met Lessonup
A
Interessant
B
goed
C
mwah
D
slecht

Slide 19 - Quiz

Klaar!

Slide 20 - Slide